schroeven/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van schroeven | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | schroeven | te schroeven | ||||||||
toekomend | zullen schroeven | te zullen schroeven | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben geschroefd | te hebben geschroefd | ||||||||
toekomend | geschroefd zullen hebben | geschroefd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
schroevend | geschroefd | ev. schroef |
mv. verouderd schroeft |
schroeve | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | schroef | schroeft | schroeft | schroeft | schroeft | schroeven | schroeven | schroeven | |||
verleden (o.v.t.) | schroefde | schroefde | schroefde | schroefde | schroefde | schroefden | schroefden | schroefden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal schroeven | zult/zal schroeven | zult/zal schroeven | zult schroeven | zal schroeven | zullen schroeven | zullen schroeven | zullen schroeven | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou schroeven | zou schroeven | zou(dt) schroeven | zoudt schroeven | zou schroeven | zouden schroeven | zouden schroeven | zouden schroeven | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb geschroefd | hebt geschroefd | hebt/heeft geschroefd | hebt geschroefd | heeft geschroefd | hebben geschroefd | hebben geschroefd | hebben geschroefd | |||
verleden (v.v.t.) | had geschroefd | had geschroefd | had geschroefd | hadt geschroefd | had geschroefd | hadden geschroefd | hadden geschroefd | hadden geschroefd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geschroefd hebben | zal/zult geschroefd hebben | zult/zal geschroefd hebben | zult geschroefd hebben | zal geschroefd hebben | zullen geschroefd hebben | zullen geschroefd hebben | zullen geschroefd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geschroefd hebben | zou geschroefd hebben | zou/zoudt geschroefd hebben | zoudt geschroefd hebben | zou geschroefd hebben | zouden geschroefd hebben | zouden geschroefd hebben | zouden geschroefd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm geschroefd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt geschroefd | er is geschroefd | |||||||||
verleden | er werd geschroefd | er was geschroefd | |||||||||
toekomend | er zal geschroefd worden | er zal geschroefd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou geschroefd worden | er zou geschroefd zijn | |||||||||
lijdende vorm geschroefd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | geschroefd worden | geschroefd te worden | ||||||||
toekomend | geschroefd zullen worden | geschroefd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | geschroefd zijn | geschroefd te zijn | ||||||||
toekomend | geschroefd zullen zijn | geschroefd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word geschroefd | wordt geschroefd | wordt geschroefd | wordt geschroefd | wordt geschroefd | worden geschroefd | worden geschroefd | worden geschroefd | |||
verleden (o.v.t.) | werd geschroefd | werd geschroefd | werd geschroefd | werdt geschroefd | werd geschroefd | werden geschroefd | werden geschroefd | werden geschroefd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal geschroefd worden | zult geschroefd worden | zult geschroefd worden | zult geschroefd worden | zal geschroefd worden | zullen geschroefd worden | zullen geschroefd worden | zullen geschroefd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou geschroefd worden | zou geschroefd worden | zou/zoudt geschroefd worden | zoudt geschroefd worden | zou geschroefd worden | zouden geschroefd worden | zouden geschroefd worden | zouden geschroefd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben geschroefd | bent geschroefd | bent/is geschroefd | zijt geschroefd | is geschroefd | zijn geschroefd | zijn geschroefd | zijn geschroefd | |||
verleden (v.v.t.) | was geschroefd | was geschroefd | was geschroefd | waart geschroefd | was geschroefd | waren geschroefd | waren geschroefd | waren geschroefd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geschroefd zijn | zult geschroefd zijn | zult geschroefd zijn | zult geschroefd zijn | zal geschroefd zijn | zullen geschroefd zijn | zullen geschroefd zijn | zullen geschroefd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geschroefd zijn | zou geschroefd zijn | zou/zoudt geschroefd zijn | zoudt geschroefd zijn | zou geschroefd zijn | zouden geschroefd zijn | zouden geschroefd zijn | zouden geschroefd zijn |