Een schrepel.

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • schre·pel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord schrepel schrepels
verkleinwoord schrepeltje schrepeltjes

Zelfstandig naamwoord

de schrepelm

  1. (landbouw) (gereedschap) een handwerktuig voor het wieden van onkruid
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen schrepel schrepeler schrepelst
verbogen schrepele schrepelere schrepelste
partitief schrepels schrepelers -
Woordherkomst en -opbouw

Bijvoeglijk naamwoord

schrepel [4]

  1. (personen of lichaamsdelen) mager, dor, schraal
  2. schriel, kaal

Gangbaarheid

29 % van de Nederlanders;
28 % van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen