schrepel
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: schrepel (hulp, bestand)
- IPA: / ˈsxrepəl / (2 lettergrepen)
- (Noord-Nederland): /ˈsrepəɫ/, /ˈsrepɔɫ/
- (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /ˈsxrepəl/
Woordafbreking
- schre·pel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | schrepel | schrepels |
verkleinwoord | schrepeltje | schrepeltjes |
Zelfstandig naamwoord
de schrepel m
- (landbouw) (gereedschap) een handwerktuig voor het wieden van onkruid
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | schrepel | schrepeler | schrepelst |
verbogen | schrepele | schrepelere | schrepelste |
partitief | schrepels | schrepelers | - |
Woordherkomst en -opbouw
Bijvoeglijk naamwoord
schrepel [4]
Gangbaarheid
- Het woord schrepel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "schrepel" herkend door:
29 % | van de Nederlanders; |
28 % | van de Vlamingen.[5] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.