schoolzwemmen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van schoolzwemmen | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | schoolzwemmen | te schoolzwemmen | ||||||
toekomend | zullen schoolzwemmen | te zullen schoolzwemmen | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben schoolgezwommen | te hebben schoolgezwommen | ||||||
toekomend | schoolgezwommen zullen hebben | schoolgezwommen te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
schoolzwemmend | schoolgezwommen | ev. |
mv. verouderd |
(bijzin) schoolzwemme | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | |||||||||
verleden (o.v.t.) | |||||||||
toekomend (o.t.t.t.) | zal schoolzwemmen | zult/zal schoolzwemmen | zult/zal schoolzwemmen | zult schoolzwemmen | zal schoolzwemmen | zullen schoolzwemmen | zullen schoolzwemmen | zullen schoolzwemmen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou schoolzwemmen | zou schoolzwemmen | zou(dt) schoolzwemmen | zoudt schoolzwemmen | zou schoolzwemmen | zouden schoolzwemmen | zouden schoolzwemmen | zouden schoolzwemmen | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | schoolzwem | schoolzwemt | schoolzwemt | schoolzwemt | schoolzwemt | schoolzwemmen | schoolzwemmen | schoolzwemmen | |
verleden (o.v.t.) | schoolzwom | schoolzwom | schoolzwom | schoolzwom | schoolzwom | schoolzwommen | schoolzwommen | schoolzwommen | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal schoolzwemmen | zult/zal schoolzwemmen | zult/zal schoolzwemmen | zult schoolzwemmen | zal schoolzwemmen | zullen schoolzwemmen | zullen schoolzwemmen | zullen schoolzwemmen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou schoolzwemmen | zou schoolzwemmen | zou(dt) schoolzwemmen | zoudt schoolzwemmen | zou schoolzwemmen | zouden schoolzwemmen | zouden schoolzwemmen | zouden schoolzwemmen | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb schoolgezwommen | hebt schoolgezwommen | hebt/heeft schoolgezwommen | hebt schoolgezwommen | heeft schoolgezwommen | hebben schoolgezwommen | hebben schoolgezwommen | hebben schoolgezwommen | |
verleden (v.v.t.) | had schoolgezwommen | had schoolgezwommen | had schoolgezwommen | hadt schoolgezwommen | had schoolgezwommen | hadden schoolgezwommen | hadden schoolgezwommen | hadden schoolgezwommen | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal schoolgezwommen hebben | zal/zult schoolgezwommen hebben | zult/zal schoolgezwommen hebben | zult schoolgezwommen hebben | zal schoolgezwommen hebben | zullen schoolgezwommen hebben | zullen schoolgezwommen hebben | zullen schoolgezwommen hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou schoolgezwommen hebben | zou schoolgezwommen hebben | zou/zoudt schoolgezwommen hebben | zoudt schoolgezwommen hebben | zou schoolgezwommen hebben | zouden schoolgezwommen hebben | zouden schoolgezwommen hebben | zouden schoolgezwommen hebben |