• schob·be·jak
enkelvoud meervoud
naamwoord schobbejak schobbejakken
verkleinwoord schobbejakje schobbejakjes

de schobbejakm [4]

  1. (scheldwoord) verdorven, doortrapt, slecht persoon
  2. (kleding) variant van de maliënkolder waarbij in plaats van ringetjes metalen plaatjes waren opgenaaid op een leren jak.
94 % van de Nederlanders;
80 % van de Vlamingen.[5]
  • Zie de doorverwijspagina op Wikipedia voor meer informatie.