maliënkolder
  • ma·li·en·kol·der
  • In de betekenis van ‘hemd van ijzeren ringetjes’ voor het eerst aangetroffen in 1599 [1]
  • uit het Frans [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord maliënkolder maliënkolders
verkleinwoord maliënkoldertje maliënkoldertjes

de maliënkolderm

  1. (militair) (kleding) (geschiedenis) hemd gemaakt van ijzeren ringetjes
    • Op zijn hoofd had de gedaante een grote helm die bedekt was met ijzeren punten. Hij droeg een geheel uit glinsterende schubben gemaakt maliënkolder en had zwarte handschoenen aan.[3] 
    • De twee engelen stonden doodstil naast de dennenboom. Ze hadden niets krijgshaftigs meer, zoals de laatste keer toen ze allebei in zwarte maliënkolders en rode mantels waren gekleed en er een zwaard langs hun zijde hing. Nu droegen ze een witte kaftan die tot op de grond reikte en met een touw om hun middel was gebonden. [4] 
    • De afwachtende houding van het Sportpaleis - alsof u wilde testen of de wolvenbende de hype wel verdiende - moet dan ook gewrongen hebben voor Colombie. Die is sowieso al niet praatziek, waardoor de eerste helft van het concert meer leek op een hermetische modeshow met het codewoord ‘glitter’: in de blinddoek voor Colombies ogen, in zijn glinsterende badjas, en in de maliënkolder die hij droeg voor ‘Moonlight’ - alsof The Phantom of the Opera de nacht had doorgebracht in de stripclub.[5] 
92 % van de Nederlanders;
90 % van de Vlamingen.[6]