schijnen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van schijnen | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | schijnen | te schijnen | ||||||
toekomend | zullen schijnen | te zullen schijnen | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben[1] geschenen | te hebben[1] geschenen | ||||||
toekomend | geschenen zullen hebben[1] | geschenen te zullen hebben[1] | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
schijnend | geschenen | ev. schijn |
mv. verouderd schijnt |
schijne | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||
tegenwoordig (o.t.t.) | schijn | schijnt | schijnt | schijnt | schijnt | schijnen | schijnen | schijnen | |
verleden (o.v.t.) | scheen | scheen | scheen | scheent | scheen | schenen | schenen | schenen | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal schijnen | zult/zal schijnen | zult/zal schijnen | zult schijnen | zal schijnen | zullen schijnen | zullen schijnen | zullen schijnen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou schijnen | zou schijnen | zou(dt) schijnen | zoudt schijnen | zou schijnen | zouden schijnen | zouden schijnen | zouden schijnen | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij |
- ↑ Alleen het absolute werkwoord: De zon heeft geschenen. Het koppelwerkwoord komt zelden in de voltooide tijd voor.