scheefwerken/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van scheefwerken | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | scheefwerken | scheef te werken | ||||||
toekomend | zullen scheefwerken scheef zullen werken |
te zullen scheefwerken scheef te zullen werken | |||||||
voltooid | tegenwoordig | scheefgewerkt | te scheefgewerkt | ||||||
toekomend | scheefgewerkt zullen | scheefgewerkt te zullen | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
scheefwerkend | scheefgewerkt | ev. werk scheef |
mv. verouderd werkt scheef |
werke scheef (bijzin) scheefwerke | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | werk scheef | werkt scheef | werkt scheef | werkt scheef | werkt scheef | werken scheef | werken scheef | werken scheef | |
verleden (o.v.t.) | werkte scheef | werkte scheef | werkte scheef | werkte scheef | werkte scheef | werkten scheef | werkten scheef | werkten scheef | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal scheefwerken | zult/zal scheefwerken | zult/zal scheefwerken | zult scheefwerken | zal scheefwerken | zullen scheefwerken | zullen scheefwerken | zullen scheefwerken | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou scheefwerken | zou scheefwerken | zou(dt) scheefwerken | zoudt scheefwerken | zou scheefwerken | zouden scheefwerken | zouden scheefwerken | zouden scheefwerken | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | scheefwerk | scheefwerkt | scheefwerkt | scheefwerkt | scheefwerkt | scheefwerken | scheefwerken | scheefwerken | |
verleden (o.v.t.) | scheefwerkte | scheefwerkte | scheefwerkte | scheefwerkte | scheefwerkte | scheefwerkten | scheefwerkten | scheefwerkten | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal scheefwerken scheef zal werken |
zult/zal scheefwerken scheef zult/zal werken |
zult/zal scheefwerken scheef zult/zal werken |
zult scheefwerken scheef zult werken |
zal scheefwerken scheef zal werken |
zullen scheefwerken scheef zullen werken |
zullen scheefwerken scheef zullen werken |
zullen scheefwerken scheef zullen werken | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou scheefwerken scheef zou werken |
zou scheefwerken scheef zou werken |
zou(dt) scheefwerken scheef zou(dt) werken |
zoudt scheefwerken scheef zoudt werken |
zou scheefwerken scheef zou werken |
zouden scheefwerken scheef zouden werken |
zouden scheefwerken scheef zouden werken |
zouden scheefwerken scheef zouden werken | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij |