• scha·pen·stal
enkelvoud meervoud
naamwoord schapenstal schapenstallen
verkleinwoord - -

de schapenstalm

  1. (landbouw) (bouwkunde) verblijf voor schapen Ovis aries   die als kleinvee worden gehouden
     Die heidevelden werden kortgehouden door schapen, die ’s nachts op stal stonden. De schapenstallen werden bedekt met heideplaggen, die met de schapenpoep een vruchtbaar mestmengsel vormden voor op de akkers.[2]
     Echt lamsvlees, dat wil zeggen vlees van lammeren die niet ouder zijn dan pakweg acht, negen maanden, is juist erg mager en ruikt in de verste verte niet naar schapenstal.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Gemma Venhuizen
    “Het is zomer, dé tijd om te wandelen over de heide” (20 juli 2018) op nrc.nl  
  3.   Weblink bron
    Janneke Vreugdenhil
    “Easy lam” (19 april 2006) op nrc.nl