• schal·mei
enkelvoud meervoud
naamwoord schalmei schalmeien
verkleinwoord schalmeitje schalmeitjes

de schalmeiv / m

  1. (muziekinstrument) blaasinstrument met een rechte conische boring en een los dubbel riet dat de toon vormt
  2. (muziek) bepaald tongwerk in een orgel
vervoeging van
schalmeien

schalmei

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van schalmeien
    • Ik schalmei. 
  2. gebiedende wijs van schalmeien
    • Schalmei! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van schalmeien
    • Schalmei je? 
63 % van de Nederlanders;
65 % van de Vlamingen.[4]