• schal·mei·en
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
schalmeien
schalmeide
geschalmeid
zwak -d volledig

Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als werkwoord

schalmeien

  1. inergatief een schalmei bespelen
      Want nu wist Tistje, opeens, met één woord, dat de Paus die blije uren niet vergeten was, van over zóóvele jaren, toen ze saamzaten, de Paus nog een kind, tegen den heuvel, en schalmeiende saam, schalmeiende of 't plezier niet meer op kon!...[2]
  2. inergatief (figuurlijk) hard blazen of luid klinken
     Hoor het jonge bloed schalmeien,
    nu de bekers ledig zijn:
    zoeter min brengt zoeter pijn!
    [3]
     Nu zagen zij hem lachen, juichen en stralen: zij hoorden zijne kreten schalmeien![4]

de schalmeienmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord schalmei
     De Janitsaren vormden destijds de keurtroepen van het Turkse leger. Tijdens plechtigheden en krijgsverrichtingen werden ze begeleid of aangevuurd door een ‘luidruchtig’ muziekkorps. In de 17de eeuw bestond dat uit o.a. trompetten, fluiten, schalmeien en een arsenaal aan slagwerk, zoals pauken, bekkens, triangels, allerhande trommen en zgn. schellenbomen (stokken met belletjes).[5]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Heiruiker.” (1935), Bode van het H. Hart, Alken, p. 87
  3.   Weblink bron
    Alex Campaert
    Het bruidsmaal in: De Gemeenschap., jrg. 10 nr. 1 (januari 1934), De Gemeenschap, Bilthoven, p. 35
  4.   Weblink bron “De berg van licht.” (1905-1906), L.J. Veen, Amsterdam, p. 159
  5.   Weblink bron
    Hugo Heughebaert
    ‘Octophorus’ vertolkt Jantisarenmuziek in: Ons Erfdeel., jrg. 32 nr. 3 (mei/juni 1989), Stichting Ons Erfdeel, Rekkem / Raamsdonksveer, p. 455