ruggensteunen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van ruggensteunen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | ruggensteunen | te ruggensteunen | ||||||||
toekomend | zullen ruggensteunen | te zullen ruggensteunen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben geruggensteund | te hebben geruggensteund | ||||||||
toekomend | geruggensteund zullen hebben | geruggensteund te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
ruggensteunend | geruggensteund | ev. ruggensteun |
mv. verouderd ruggensteunt |
ruggensteune | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | ruggensteun | ruggensteunt | ruggensteunt | ruggensteunt | ruggensteunt | ruggensteunen | ruggensteunen | ruggensteunen | |||
verleden (o.v.t.) | ruggensteunde | ruggensteunde | ruggensteunde | ruggensteunde | ruggensteunde | ruggensteunden | ruggensteunden | ruggensteunden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal ruggensteunen | zult/zal ruggensteunen | zult/zal ruggensteunen | zult ruggensteunen | zal ruggensteunen | zullen ruggensteunen | zullen ruggensteunen | zullen ruggensteunen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou ruggensteunen | zou ruggensteunen | zou(dt) ruggensteunen | zoudt ruggensteunen | zou ruggensteunen | zouden ruggensteunen | zouden ruggensteunen | zouden ruggensteunen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb geruggensteund | hebt geruggensteund | hebt/heeft geruggensteund | hebt geruggensteund | heeft geruggensteund | hebben geruggensteund | hebben geruggensteund | hebben geruggensteund | |||
verleden (v.v.t.) | had geruggensteund | had geruggensteund | had geruggensteund | hadt geruggensteund | had geruggensteund | hadden geruggensteund | hadden geruggensteund | hadden geruggensteund | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geruggensteund hebben | zal/zult geruggensteund hebben | zult/zal geruggensteund hebben | zult geruggensteund hebben | zal geruggensteund hebben | zullen geruggensteund hebben | zullen geruggensteund hebben | zullen geruggensteund hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geruggensteund hebben | zou geruggensteund hebben | zou/zoudt geruggensteund hebben | zoudt geruggensteund hebben | zou geruggensteund hebben | zouden geruggensteund hebben | zouden geruggensteund hebben | zouden geruggensteund hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm geruggensteund worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt geruggensteund | er is geruggensteund | |||||||||
verleden | er werd geruggensteund | er was geruggensteund | |||||||||
toekomend | er zal geruggensteund worden | er zal geruggensteund zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou geruggensteund worden | er zou geruggensteund zijn | |||||||||
lijdende vorm geruggensteund worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | geruggensteund worden | geruggensteund te worden | ||||||||
toekomend | geruggensteund zullen worden | geruggensteund te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | geruggensteund zijn | geruggensteund te zijn | ||||||||
toekomend | geruggensteund zullen zijn | geruggensteund te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word geruggensteund | wordt geruggensteund | wordt geruggensteund | wordt geruggensteund | wordt geruggensteund | worden geruggensteund | worden geruggensteund | worden geruggensteund | |||
verleden (o.v.t.) | werd geruggensteund | werd geruggensteund | werd geruggensteund | werdt geruggensteund | werd geruggensteund | werden geruggensteund | werden geruggensteund | werden geruggensteund | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal geruggensteund worden | zult geruggensteund worden | zult geruggensteund worden | zult geruggensteund worden | zal geruggensteund worden | zullen geruggensteund worden | zullen geruggensteund worden | zullen geruggensteund worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou geruggensteund worden | zou geruggensteund worden | zou/zoudt geruggensteund worden | zoudt geruggensteund worden | zou geruggensteund worden | zouden geruggensteund worden | zouden geruggensteund worden | zouden geruggensteund worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben geruggensteund | bent geruggensteund | bent/is geruggensteund | zijt geruggensteund | is geruggensteund | zijn geruggensteund | zijn geruggensteund | zijn geruggensteund | |||
verleden (v.v.t.) | was geruggensteund | was geruggensteund | was geruggensteund | waart geruggensteund | was geruggensteund | waren geruggensteund | waren geruggensteund | waren geruggensteund | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geruggensteund zijn | zult geruggensteund zijn | zult geruggensteund zijn | zult geruggensteund zijn | zal geruggensteund zijn | zullen geruggensteund zijn | zullen geruggensteund zijn | zullen geruggensteund zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geruggensteund zijn | zou geruggensteund zijn | zou/zoudt geruggensteund zijn | zoudt geruggensteund zijn | zou geruggensteund zijn | zouden geruggensteund zijn | zouden geruggensteund zijn | zouden geruggensteund zijn |