Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • rug·gen·steun
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord ruggensteun ruggensteunen
verkleinwoord ruggensteuntje ruggensteuntjes

Zelfstandig naamwoord

de ruggensteunm

  1. steun voor de rug
  2. (figuurlijk) goede hulp
Synoniemen

Werkwoord

vervoeging van
ruggensteunen

ruggensteun

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ruggensteunen
    • Ik ruggensteun. 
  2. gebiedende wijs van ruggensteunen
    • Ruggensteun! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ruggensteunen
    • Ruggensteun je? 

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
93 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen