• roe·ze·moe·zig
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen roezemoezig roezemoeziger roezemoezigst
verbogen roezemoezige roezemoezigere roezemoezigste
partitief roezemoezigs roezemoezigers -

roezemoezig [1]

  1. niet helemaal stil
     Er viel een stilte in het anders toch vaak wat roezemoezige DWDD-publiek. Zwanger? Alcohol? Ik hoorde het ze denken. Dat kon toch zomaar niet? Alcohol in combinatie met een ongeboren kind, dat kan toch nooit goed gaan?[2]
71 % van de Nederlanders;
60 % van de Vlamingen.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Wijn: goed voor seks en sneller zwanger worden” (24/03/2010), HP de Tijd
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be