Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • on·rus·tig
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen onrustig onrustiger onrustigst
verbogen onrustige onrustigere onrustigste
partitief onrustigs onrustigers -

Bijvoeglijk naamwoord

onrustig

  1. niet rustig zijnde
    • Nee, dat vind ik een té onrustige vogel. 
     Ik had verwacht dat ik me misschien eenzaam zou voelen, menselijk contact zou missen en onrustig zou worden.[1]
     Het was een onrustige avond geweest in Mazama Village, een grote camping vlak voor het beroemde vulkaanmeer Crater Lake.[1]
Synoniemen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

  1. 1,0 1,1
    Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be