roepen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van roepen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | roepen | te roepen | ||||||||
toekomend | zullen roepen | te zullen roepen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben geroepen | te hebben geroepen | ||||||||
toekomend | geroepen zullen hebben | geroepen te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
roepend | geroepen | ev. roep |
mv. verouderd roept |
roepe | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | roep | roept | roept | roept | roept | roepen | roepen | roepen | |||
verleden (o.v.t.) | riep | riep | riep | riept[1] | riep | riepen | riepen | riepen | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal roepen | zult/zal roepen | zult/zal roepen | zult roepen | zal roepen | zullen roepen | zullen roepen | zullen roepen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou roepen | zou roepen | zou(dt) roepen | zoudt roepen | zou roepen | zouden roepen | zouden roepen | zouden roepen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb geroepen | hebt geroepen | hebt/heeft geroepen | hebt geroepen | heeft geroepen | hebben geroepen | hebben geroepen | hebben geroepen | |||
verleden (v.v.t.) | had geroepen | had geroepen | had geroepen | hadt geroepen | had geroepen | hadden geroepen | hadden geroepen | hadden geroepen | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geroepen hebben | zal/zult geroepen hebben | zult/zal geroepen hebben | zult geroepen hebben | zal geroepen hebben | zullen geroepen hebben | zullen geroepen hebben | zullen geroepen hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geroepen hebben | zou geroepen hebben | zou/zoudt geroepen hebben | zoudt geroepen hebben | zou geroepen hebben | zouden geroepen hebben | zouden geroepen hebben | zouden geroepen hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm geroepen worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt geroepen | er is geroepen | |||||||||
verleden | er werd geroepen | er was geroepen | |||||||||
toekomend | er zal geroepen worden | er zal geroepen zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou geroepen worden | er zou geroepen zijn | |||||||||
lijdende vorm geroepen worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | geroepen worden | geroepen te worden | ||||||||
toekomend | geroepen zullen worden | geroepen te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | geroepen zijn | geroepen te zijn | ||||||||
toekomend | geroepen zullen zijn | geroepen te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word geroepen | wordt geroepen | wordt geroepen | wordt geroepen | wordt geroepen | worden geroepen | worden geroepen | worden geroepen | |||
verleden (o.v.t.) | werd geroepen | werd geroepen | werd geroepen | werdt geroepen | werd geroepen | werden geroepen | werden geroepen | werden geroepen | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal geroepen worden | zult geroepen worden | zult geroepen worden | zult geroepen worden | zal geroepen worden | zullen geroepen worden | zullen geroepen worden | zullen geroepen worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou geroepen worden | zou geroepen worden | zou/zoudt geroepen worden | zoudt geroepen worden | zou geroepen worden | zouden geroepen worden | zouden geroepen worden | zouden geroepen worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben geroepen | bent geroepen | bent/is geroepen | zijt geroepen | is geroepen | zijn geroepen | zijn geroepen | zijn geroepen | |||
verleden (v.v.t.) | was geroepen | was geroepen | was geroepen | waart geroepen | was geroepen | waren geroepen | waren geroepen | waren geroepen | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geroepen zijn | zult geroepen zijn | zult geroepen zijn | zult geroepen zijn | zal geroepen zijn | zullen geroepen zijn | zullen geroepen zijn | zullen geroepen zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geroepen zijn | zou geroepen zijn | zou/zoudt geroepen zijn | zoudt geroepen zijn | zou geroepen zijn | zouden geroepen zijn | zouden geroepen zijn | zouden geroepen zijn |