roeien/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van roeien | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | roeien | te roeien | ||||||
toekomend | zullen roeien | te zullen roeien | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben[1]/zijn[2] geroeid | te hebben[1]/zijn[2] geroeid | ||||||
toekomend | geroeid zullen hebben[1]/zijn[2] | geroeid te zullen hebben[1]/zijn[2] | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
roeiend | geroeid | ev. roei |
mv. verouderd roeit |
roeie | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||
tegenwoordig (o.t.t.) | roei | roeit | roeit | roeit | roeit | roeien | roeien | roeien | |
verleden (o.v.t.) | roeide | roeide | roeide | roeide | roeide | roeiden | roeiden | roeiden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal roeien | zult/zal roeien | zult/zal roeien | zult roeien | zal roeien | zullen roeien | zullen roeien | zullen roeien | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou roeien | zou roeien | zou(dt) roeien | zoudt roeien | zou roeien | zouden roeien | zouden roeien | zouden roeien | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
onpersoonlijke lijdende vorm geroeid worden | |||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||
tegenwoordig | er wordt geroeid | er is geroeid | |||||||
verleden | er werd geroeid | er was geroeid | |||||||
toekomend | er zal geroeid worden | er zal geroeid zijn | |||||||
voorwaardelijk | er zou geroeid worden | er zou geroeid zijn |