• rin·gel·oren
  • [1], [2] afgeleid van  ringelen ww , in de betekenis van ‘op de kop zitten’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1640 [1] [2] [3]
  • [3] afgeleid van  ringeloor zn  met het achtervoegsel -en [4]

ringeloren

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
ringeloren
ringeloorde
geringeloord
zwak -d volledig
  1. overgankelijk kort houden, in bedwang houden
    • Daarmee komt de aandacht eindelijk te liggen op de twee grote Visegradlanden die géén aansluiting bij de Europese kerngroep zoeken, Polen en Hongarije. Zij doen juist het omgekeerde. Actie tegen de manier waarop zij de democratie ringeloren, zou weleens onvermijdelijk kunnen worden. [5] 
  2. overgankelijk voor de mal houden
    • De flamboyante wereldkampioen was in Milaan-San Remo veruit de beste man in koers, maar liet zich mede door zijn tomeloze inzet op kop daarna in de eindsprint wel ringeloren door Michal Kwiatkowski. Zal daarom in Harelbeke misschien wel extra gebrand zijn om wel te winnen. [6] 
  3. overgankelijk rondom versieren met motieven of opschriften met een trechtervormig spuitstuk (bij aardewerk)
     Ringeloren is een traditionele versieringstechniek in de pottenbakkerij. Dunne klei wordt in een dunne straal, met behulp van een koehoorn waarin een gat zit, op een nog ongebakken kleiproduct gegoten.[7]
86 % van de Nederlanders;
80 % van de Vlamingen.[8]