bedotten
- be·dot·ten
- In de betekenis van ‘misleiden’ voor het eerst aangetroffen in 1573 [1]
- afgeleid van het Middelnederlandse dod met het voorvoegsel be- en met het achtervoegsel -en [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
bedotten |
bedotte |
bedot |
zwak -t | volledig |
bedotten
- overgankelijk iemand bedrieglijk in een waan brengen, gewoonlijk spelenderwijs
- Ze hadden hem ermee bedot en nu stond hij een beetje voor aap.
1. iemand bedrieglijk in een waan brengen, gewoonlijk spelenderwijs
vervoeging van |
---|
bedotten |
bedotten
- meervoud verleden tijd van bedotten
- Wij bedotten.
- Jullie bedotten.
- Zij bedotten.
- Wij bedotten.
- Het woord bedotten staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bedotten" herkend door:
95 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "bedotten" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ bedotten op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be