koeioneren
- Geluid: koeioneren (hulp, bestand)
- koei·o·ne·ren
- Van het Franse couillonner, in de betekenis van ‘bedillen’ voor het eerst aangetroffen in 1682 [1]
koeioneren
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
koeioneren |
koeioneerde |
gekoeioneerd |
zwak -d | volledig |
- overgankelijk op een vervelende en/of vernederende manier de baas spelen over iemand anders
- Even lijkt het erop dat Simone wraak neemt op de mannen die haar koeioneren. Zo klaagt Peter keer op keer op neerbuigende wijze dat ze niet kan koken. Maar helaas zit dat er niet in. (André Waardenburg NRC 4 juni 2015)
- overgankelijk op een pesterige manier bejegenen, sarren, treiteren
- Het woord koeioneren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "koeioneren" herkend door:
69 % | van de Nederlanders; |
79 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ "koeioneren" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be