drillen
- dril·len
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
drillen |
drilde |
gedrild |
zwak -d | volledig |
- onovergankelijk schudden, trillen
- toen hij de pot met pudding op tafel zette, stond die nog geruime tijd na te drillen
- overgankelijk (militair) oefeningen doen, exerceren op harde wijze, africhten
- Deze lerares drilde de leerlingen zodanig dat ze op het examen geen fouten meer konden maken.
- overgankelijk (werktuigbouwkunde) boren (van het Engels)
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | drillen | |
verkleinwoord |
de drillen mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord dril
- meervoudsvorm als officiële benaming (primaten) Mandrillus een geslacht uit de Afrikaanse regenwouden behorende tot de familie apen van de Oude Wereld (Cercopithecidae)
- Het woord drillen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "drillen" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[5] |
- ↑ "drillen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ drillen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- Zie Wikipedia voor meer informatie.