rillen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ril·len
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘trillen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1678 [1]
- afgeleid van ril met het achtervoegsel -en [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
rillen |
rilde |
gerild |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
rillen
- inergatief een onwillekeurige schuddende beweging maken van koude of afschuw
- De gedachte aan wat er had kunnen gebeuren deed hem rillen.
- ▸ Pietje werd er wakker van en liep vlug naar het rillende dier toe.[3]
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
1.
Zelfstandig naamwoord
de rillen mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord ril
Gangbaarheid
- Het woord rillen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "rillen" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[4] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "rillen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ rillen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ “Het hele jaar rond: van Sinterklaas tot Sintemaarten” (1973), Lemniscaat , p. 11
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be