Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ril·de

Werkwoord

vervoeging van
rillen

rilde

  1. enkelvoud verleden tijd van rillen
    • Ik rilde. 
    • Jij rilde. 
    • Hij, zij, het rilde. 

Bijvoeglijk naamwoord

rilde

  1. verbogen vorm van de stellende trap van rild