relateren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van relateren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | relateren | te relateren | ||||||||
toekomend | zullen relateren | te zullen relateren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gerelateerd | te hebben gerelateerd | ||||||||
toekomend | gerelateerd zullen hebben | gerelateerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
relaterend | gerelateerd | ev. relateer |
mv. verouderd relateert |
relatere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | relateer | relateert | relateert | relateert | relateert | relateren | relateren | relateren | |||
verleden (o.v.t.) | relateerde | relateerde | relateerde | relateerde | relateerde | relateerden | relateerden | relateerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal relateren | zult/zal relateren | zult/zal relateren | zult relateren | zal relateren | zullen relateren | zullen relateren | zullen relateren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou relateren | zou relateren | zou(dt) relateren | zoudt relateren | zou relateren | zouden relateren | zouden relateren | zouden relateren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gerelateerd | hebt gerelateerd | hebt/heeft gerelateerd | hebt gerelateerd | heeft gerelateerd | hebben gerelateerd | hebben gerelateerd | hebben gerelateerd | |||
verleden (v.v.t.) | had gerelateerd | had gerelateerd | had gerelateerd | hadt gerelateerd | had gerelateerd | hadden gerelateerd | hadden gerelateerd | hadden gerelateerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gerelateerd hebben | zal/zult gerelateerd hebben | zult/zal gerelateerd hebben | zult gerelateerd hebben | zal gerelateerd hebben | zullen gerelateerd hebben | zullen gerelateerd hebben | zullen gerelateerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gerelateerd hebben | zou gerelateerd hebben | zou/zoudt gerelateerd hebben | zoudt gerelateerd hebben | zou gerelateerd hebben | zouden gerelateerd hebben | zouden gerelateerd hebben | zouden gerelateerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm gerelateerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt gerelateerd | er is gerelateerd | |||||||||
verleden | er werd gerelateerd | er was gerelateerd | |||||||||
toekomend | er zal gerelateerd worden | er zal gerelateerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou gerelateerd worden | er zou gerelateerd zijn | |||||||||
lijdende vorm gerelateerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | gerelateerd worden | gerelateerd te worden | ||||||||
toekomend | gerelateerd zullen worden | gerelateerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | gerelateerd zijn | gerelateerd te zijn | ||||||||
toekomend | gerelateerd zullen zijn | gerelateerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word gerelateerd | wordt gerelateerd | wordt gerelateerd | wordt gerelateerd | wordt gerelateerd | worden gerelateerd | worden gerelateerd | worden gerelateerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd gerelateerd | werd gerelateerd | werd gerelateerd | werdt gerelateerd | werd gerelateerd | werden gerelateerd | werden gerelateerd | werden gerelateerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal gerelateerd worden | zult gerelateerd worden | zult gerelateerd worden | zult gerelateerd worden | zal gerelateerd worden | zullen gerelateerd worden | zullen gerelateerd worden | zullen gerelateerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou gerelateerd worden | zou gerelateerd worden | zou/zoudt gerelateerd worden | zoudt gerelateerd worden | zou gerelateerd worden | zouden gerelateerd worden | zouden gerelateerd worden | zouden gerelateerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben gerelateerd | bent gerelateerd | bent/is gerelateerd | zijt gerelateerd | is gerelateerd | zijn gerelateerd | zijn gerelateerd | zijn gerelateerd | |||
verleden (v.v.t.) | was gerelateerd | was gerelateerd | was gerelateerd | waart gerelateerd | was gerelateerd | waren gerelateerd | waren gerelateerd | waren gerelateerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gerelateerd zijn | zult gerelateerd zijn | zult gerelateerd zijn | zult gerelateerd zijn | zal gerelateerd zijn | zullen gerelateerd zijn | zullen gerelateerd zijn | zullen gerelateerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gerelateerd zijn | zou gerelateerd zijn | zou/zoudt gerelateerd zijn | zoudt gerelateerd zijn | zou gerelateerd zijn | zouden gerelateerd zijn | zouden gerelateerd zijn | zouden gerelateerd zijn |