Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • reis·kos·ten
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord (reiskost) * reiskosten
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de reiskostenmv

  1. (financieel), (verkeer) hoeveelheid geld die je voor een reis moet uitgeven
    • De reiskosten voor het woon-werkverkeer worden meestal door de werkgever betaald. 
     De reiskosten waren in mijn geval ook best prijzig, aangezien ik vanuit Nederland naar San Diego moest vliegen (en terug vanaf Seattle), wat rond de 700 euro kostte.[2]
Synoniemen
Opmerkingen
  • Het enkelvoud "reiskost" heeft (onder meer) dezelfde betekenis en is dus voor wat betreft de betekenis niet het enkelvoud van "reiskosten".
Hyperoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers