reeën
- (IPA in voorbereiding)
- ree·en
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | reeën | |
verkleinwoord |
de reeën mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord ree
- meervoudsvorm als officiële benaming (evenhoevigen) Capreolus een geslacht van kleine hertachtigen die voorkomen in Europa en het noorden van Azië. Er zijn twee soorten: het ree (Capreolus capreolus) uit Europa en het Siberische ree (Capreolus pygargus) uit Azië
- [2] hertachtigen, herkauwers, evenhoevigen, zoogdieren, viervoeters, gewervelden, chordadieren, dieren
- [2] ree, Siberische ree
- ree-koteletje, ree-medaillon, reebanken, reebiefstuk, reeboekweit, reebok, reebout, reebruin, Reedijk, reegebraad, reegeit, reegenoot, Reegracht, reehert, reehuid, reekalf, reekammen, reeland, reeloper, reemes, reepeper, reeposten, reeroof, reerug, reesaus, reeschaaf, reetouwen, reevlees, reevoet, reewacht, reewild, reeënhorzel, reeënoog
- Het woord reeën staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.