• rap·heid
enkelvoud meervoud
naamwoord rapheid rapheden
verkleinwoord

de rapheidv

  1. het snel zijn
    • Met Bengtsson/Bjelland stond er een ervaren, degelijk blok, maar het duo mist de rapheid en wendbaarheid om met veel ruimte in de rug te spelen. Dat brak Bengtsson onlangs tegen ADO genadeloos op. Zijn ‘noodremactie’ nadat hij zich na een diepe bal had laten verrassen, kostte hem een rode kaart en Twente waarschijnlijk twee punten. [2] 
    • Eigenlijk vonden we de 850CSi ook geen volbloed sportauto. Een voertuig dat bijna twee ton weegt kan te enen male nooit een sportauto zijn. En een sportauto hangt ook niet vol nieuwerwetse high-tech zoals de 850CSi wel doet. Het opvallende aan het weggedrag is wel dat de auto niet als twee ton aanvoelt. Op snelle stuurbewegingen reageert de 850CSi warempel met de rapheid van een kleine GTI. [3] 
    • „Hij z’n zin, u uw zin”, riep de caissière monter. Het kwam eruit met een rapheid die haar ouders haar waarschijnlijk niet zouden nadoen. [4] 
91 % van de Nederlanders;
64 % van de Vlamingen.[5]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Tubantia 15-04-14 Martina geeft Bjelland meer zelfvertrouwen
  3. De Telegraaf MITCHEL VAN ESSEN 23 nov. 2014 Dwars door het Autovisie-archief: BMW 850CSi
  4. NRC Frits Abrahams 8 januari 2016 Boerenkool
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be