Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pros·ti·tu·tie
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘seksueel verkeer als beroep’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1797 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord prostitutie -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de prostitutiev

  1. (seksualiteit) het tegen betaling ter beschikking stellen van het lichaam voor het seksuele genot van een ander
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen