prolongeren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van prolongeren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | prolongeren | te prolongeren | ||||||||
toekomend | zullen prolongeren | te zullen prolongeren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben geprolongeerd | te hebben geprolongeerd | ||||||||
toekomend | geprolongeerd zullen hebben | geprolongeerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
prolongerend | geprolongeerd | ev. prolongeer |
mv. verouderd prolongeert |
prolongere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | prolongeer | prolongeert | prolongeert | prolongeert | prolongeert | prolongeren | prolongeren | prolongeren | |||
verleden (o.v.t.) | prolongeerde | prolongeerde | prolongeerde | prolongeerde | prolongeerde | prolongeerden | prolongeerden | prolongeerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal prolongeren | zult/zal prolongeren | zult/zal prolongeren | zult prolongeren | zal prolongeren | zullen prolongeren | zullen prolongeren | zullen prolongeren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou prolongeren | zou prolongeren | zou(dt) prolongeren | zoudt prolongeren | zou prolongeren | zouden prolongeren | zouden prolongeren | zouden prolongeren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb geprolongeerd | hebt geprolongeerd | hebt/heeft geprolongeerd | hebt geprolongeerd | heeft geprolongeerd | hebben geprolongeerd | hebben geprolongeerd | hebben geprolongeerd | |||
verleden (v.v.t.) | had geprolongeerd | had geprolongeerd | had geprolongeerd | hadt geprolongeerd | had geprolongeerd | hadden geprolongeerd | hadden geprolongeerd | hadden geprolongeerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geprolongeerd hebben | zal/zult geprolongeerd hebben | zult/zal geprolongeerd hebben | zult geprolongeerd hebben | zal geprolongeerd hebben | zullen geprolongeerd hebben | zullen geprolongeerd hebben | zullen geprolongeerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geprolongeerd hebben | zou geprolongeerd hebben | zou/zoudt geprolongeerd hebben | zoudt geprolongeerd hebben | zou geprolongeerd hebben | zouden geprolongeerd hebben | zouden geprolongeerd hebben | zouden geprolongeerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm geprolongeerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt geprolongeerd | er is geprolongeerd | |||||||||
verleden | er werd geprolongeerd | er was geprolongeerd | |||||||||
toekomend | er zal geprolongeerd worden | er zal geprolongeerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou geprolongeerd worden | er zou geprolongeerd zijn | |||||||||
lijdende vorm geprolongeerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | geprolongeerd worden | geprolongeerd te worden | ||||||||
toekomend | geprolongeerd zullen worden | geprolongeerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | geprolongeerd zijn | geprolongeerd te zijn | ||||||||
toekomend | geprolongeerd zullen zijn | geprolongeerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word geprolongeerd | wordt geprolongeerd | wordt geprolongeerd | wordt geprolongeerd | wordt geprolongeerd | worden geprolongeerd | worden geprolongeerd | worden geprolongeerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd geprolongeerd | werd geprolongeerd | werd geprolongeerd | werdt geprolongeerd | werd geprolongeerd | werden geprolongeerd | werden geprolongeerd | werden geprolongeerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal geprolongeerd worden | zult geprolongeerd worden | zult geprolongeerd worden | zult geprolongeerd worden | zal geprolongeerd worden | zullen geprolongeerd worden | zullen geprolongeerd worden | zullen geprolongeerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou geprolongeerd worden | zou geprolongeerd worden | zou/zoudt geprolongeerd worden | zoudt geprolongeerd worden | zou geprolongeerd worden | zouden geprolongeerd worden | zouden geprolongeerd worden | zouden geprolongeerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben geprolongeerd | bent geprolongeerd | bent/is geprolongeerd | zijt geprolongeerd | is geprolongeerd | zijn geprolongeerd | zijn geprolongeerd | zijn geprolongeerd | |||
verleden (v.v.t.) | was geprolongeerd | was geprolongeerd | was geprolongeerd | waart geprolongeerd | was geprolongeerd | waren geprolongeerd | waren geprolongeerd | waren geprolongeerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geprolongeerd zijn | zult geprolongeerd zijn | zult geprolongeerd zijn | zult geprolongeerd zijn | zal geprolongeerd zijn | zullen geprolongeerd zijn | zullen geprolongeerd zijn | zullen geprolongeerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geprolongeerd zijn | zou geprolongeerd zijn | zou/zoudt geprolongeerd zijn | zoudt geprolongeerd zijn | zou geprolongeerd zijn | zouden geprolongeerd zijn | zouden geprolongeerd zijn | zouden geprolongeerd zijn |