prolongeren
- Geluid: prolongeren (hulp, bestand)
- pro·lon·ge·ren
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘verlengen’ voor het eerst aangetroffen in 1494 [1]
- afgeleid van het Franse prolonger (met het achtervoegsel -eren) [2] [3]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
prolongeren |
prolongeerde |
geprolongeerd |
zwak -d | volledig |
prolongeren
- overgankelijk ergens de tijdsduur van verlengen
- Het nieuwe toneelstuk werd vanwege de onverwacht grote toeloop met drie uitvoeringen geprolongeerd.
- Het woord prolongeren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "prolongeren" herkend door:
91 % | van de Nederlanders; |
80 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "prolongeren" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Wiktionnaire
- ↑ prolongeren op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be