profiteren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van profiteren | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | profiteren | te profiteren | ||||||
toekomend | zullen profiteren | te zullen profiteren | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben geprofiteerd | te hebben geprofiteerd | ||||||
toekomend | geprofiteerd zullen hebben | geprofiteerd te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
profiterend | geprofiteerd | ev. profiteer |
mv. verouderd profiteert |
profitere | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||
tegenwoordig (o.t.t.) | profiteer | profiteert | profiteert | profiteert | profiteert | profiteren | profiteren | profiteren | |
verleden (o.v.t.) | profiteerde | profiteerde | profiteerde | profiteerde | profiteerde | profiteerden | profiteerden | profiteerden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal profiteren | zult/zal profiteren | zult/zal profiteren | zult profiteren | zal profiteren | zullen profiteren | zullen profiteren | zullen profiteren | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou profiteren | zou profiteren | zou(dt) profiteren | zoudt profiteren | zou profiteren | zouden profiteren | zouden profiteren | zouden profiteren | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb geprofiteerd | hebt geprofiteerd | hebt/heeft geprofiteerd | hebt geprofiteerd | heeft geprofiteerd | hebben geprofiteerd | hebben geprofiteerd | hebben geprofiteerd | |
verleden (v.v.t.) | had geprofiteerd | had geprofiteerd | had geprofiteerd | hadt geprofiteerd | had geprofiteerd | hadden geprofiteerd | hadden geprofiteerd | hadden geprofiteerd | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal geprofiteerd hebben | zal/zult geprofiteerd hebben | zult/zal geprofiteerd hebben | zult geprofiteerd hebben | zal geprofiteerd hebben | zullen geprofiteerd hebben | zullen geprofiteerd hebben | zullen geprofiteerd hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geprofiteerd hebben | zou geprofiteerd hebben | zou/zoudt geprofiteerd hebben | zoudt geprofiteerd hebben | zou geprofiteerd hebben | zouden geprofiteerd hebben | zouden geprofiteerd hebben | zouden geprofiteerd hebben | |
onpersoonlijke lijdende vorm geprofiteerd worden | |||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||
tegenwoordig | er wordt geprofiteerd | er is geprofiteerd | |||||||
verleden | er werd geprofiteerd | er was geprofiteerd | |||||||
toekomend | er zal geprofiteerd worden | er zal geprofiteerd zijn | |||||||
voorwaardelijk | er zou geprofiteerd worden | er zou geprofiteerd zijn |