• pro·ba·bi·lis·tisch
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen probabilistisch probabilistischer
verbogen probabilistische probabilistischere
partitief probabilistisch probabilistischers -

probabilistisch

  1. gebaseerd op de kansrekening
     ‘Het huidige klimaat heeft een grote kans om de komende vijf jaar een warmere dan normale periode te bereiken bovenop de trend van de globale opwarming’ klinkt het in het rapport van Britse en Nederlandse wetenschappers gebaseerd op een probabilistisch voorspellingsmodel.[1]
  2. (religie) (rooms-katholiek) volgens, van of met betrekking tot de morele theorie uit de 16e eeuw dat je in moeilijke gewetenszaken de opvatting van een van de belangrijke kerkleraren mag volgen, ook wanneer de juistheid van een tegengestelde opvatting meer waarschijnlijk lijkt
      Hoe gevaarlijk het is jonge kinderen aan de probabilistisch uitgedrukte Evangelische liefdezorgen van R.C. dienstboden toe te vertrouwen, wordt in de "Fakkel" van 1. Junij 1849. №. 22 en van 11. April 1851. №. 15. onder het oog der Protestantsche ouders gebragt.[2]
46 % van de Nederlanders;
62 % van de Vlamingen.[3]
  1.   Weblink bron “Wetenschappers voorspellen tot 2022 ‘abnormaal warm weer’” (14/08/2018), De Standaard
  2.   Weblink bron “Woorden uit den Bijbel met anti-Jezuitische en andere aanteekeningen” (1852), H. Höveker, Amsterdam, p. 96 n.
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be