Nederlands

  Niet te verwarren met: proleet
Uitspraak
Woordafbreking
  • pre·laat
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘geestelijke met rechtsgebied’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [1]
  • afgeleid van het Latijnse praelatus (met het voorvoegsel pre- en met het achtervoegsel -aat) [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord prelaat prelaten
verkleinwoord prelaatje prelaatjes

Zelfstandig naamwoord

de prelaatm [3]

  1. (religie) kerkvorst, kerkvoogd
Hyponiemen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

65 % van de Nederlanders;
65 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen