Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kerk·voogd
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord kerkvoogd kerkvoogden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

kerkvoogd m [1]

  1. beheerder van een kerkgebouw
    • Jan Kamerling (74) is zo'n lokale held. Lid in de Orde van Oranja-Nassau mag hij zich nu noemen. Hij is jaren diaken, kerkvoogd en vrijwilliger bij de Hervormde Gemeente Wierden. Tevens zet Kamerling zich in voor de Stichting Oost Europa Enter/Rijssen/Wierden. De Wierdenaar houdt de financiële situatie scherp in de gaten als penningmeester en hij voert de contacten met Hongarije, Roemenië en Oekraïne. [2] 
    • 64 jaar lid van het Hervormd Zangkoor. Bekleedde meerdere bestuursfuncties. Van 1974 tot 1979 ambtsdrager en kerkvoogd. Sinds1985 lid van het ouderenkoor Levensvreugd. Collectant voor de Nierstichting sinds 1971. [3] 
    • De Rijssense stadsorganist Dick Sanderman opteerde voor een pijporgel, maar kan zich de andere keuze wel voorstellen. " Maar het blijft natuurlijk een substituut met luidsprekergeluid..." Kerkvoogd Wim Geerdink is zeer tevreden over het eindresultaat: "We hebben de Rolls Royce onder de elektronische orgels." [4] 
    • De gemeente Aalten heeft drie genomineerden aangewezen voor de monumentenprijs. Het gaat om kerkvoogd Bertus Post van de Helenakerk, villa Vinkenburg in Bredevoort en boerderij Ovink Ni-jhuus in Dinxperlo. [5] 
  2. geestelijk die de leider is van een kerkgenootschap
Synoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

87 % van de Nederlanders;
88 % van de Vlamingen.[6]

Meer informatie

Verwijzingen