pottenbakken/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van pottenbakken | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | pottenbakken | te pottenbakken | ||||||||
toekomend | zullen pottenbakken | te zullen pottenbakken | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben pottenbakt | te hebben pottenbakt | ||||||||
toekomend | pottenbakt zullen hebben | pottenbakt te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
pottenbakkend | pottenbakt | ev. pottenbak |
mv. verouderd pottenbakt |
pottenbakke | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | pottenbak | pottenbakt | pottenbakt | pottenbakt | pottenbakt | pottenbakken | pottenbakken | pottenbakken | |||
verleden (o.v.t.) | pottenbakte | pottenbakte | pottenbakte | pottenbakte | pottenbakte | pottenbakten | pottenbakten | pottenbakten | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal pottenbakken | zult/zal pottenbakken | zult/zal pottenbakken | zult pottenbakken | zal pottenbakken | zullen pottenbakken | zullen pottenbakken | zullen pottenbakken | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou pottenbakken | zou pottenbakken | zou(dt) pottenbakken | zoudt pottenbakken | zou pottenbakken | zouden pottenbakken | zouden pottenbakken | zouden pottenbakken | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb pottenbakt | hebt pottenbakt | hebt/heeft pottenbakt | hebt pottenbakt | heeft pottenbakt | hebben pottenbakt | hebben pottenbakt | hebben pottenbakt | |||
verleden (v.v.t.) | had pottenbakt | had pottenbakt | had pottenbakt | hadt pottenbakt | had pottenbakt | hadden pottenbakt | hadden pottenbakt | hadden pottenbakt | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal pottenbakt hebben | zal/zult pottenbakt hebben | zult/zal pottenbakt hebben | zult pottenbakt hebben | zal pottenbakt hebben | zullen pottenbakt hebben | zullen pottenbakt hebben | zullen pottenbakt hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou pottenbakt hebben | zou pottenbakt hebben | zou/zoudt pottenbakt hebben | zoudt pottenbakt hebben | zou pottenbakt hebben | zouden pottenbakt hebben | zouden pottenbakt hebben | zouden pottenbakt hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm pottenbakt worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt pottenbakt | er is pottenbakt | |||||||||
verleden | er werd pottenbakt | er was pottenbakt | |||||||||
toekomend | er zal pottenbakt worden | er zal pottenbakt zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou pottenbakt worden | er zou pottenbakt zijn | |||||||||
lijdende vorm pottenbakt worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | pottenbakt worden | pottenbakt te worden | ||||||||
toekomend | pottenbakt zullen worden | pottenbakt te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | pottenbakt zijn | pottenbakt te zijn | ||||||||
toekomend | pottenbakt zullen zijn | pottenbakt te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word pottenbakt | wordt pottenbakt | wordt pottenbakt | wordt pottenbakt | wordt pottenbakt | worden pottenbakt | worden pottenbakt | worden pottenbakt | |||
verleden (o.v.t.) | werd pottenbakt | werd pottenbakt | werd pottenbakt | werdt pottenbakt | werd pottenbakt | werden pottenbakt | werden pottenbakt | werden pottenbakt | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal pottenbakt worden | zult pottenbakt worden | zult pottenbakt worden | zult pottenbakt worden | zal pottenbakt worden | zullen pottenbakt worden | zullen pottenbakt worden | zullen pottenbakt worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou pottenbakt worden | zou pottenbakt worden | zou/zoudt pottenbakt worden | zoudt pottenbakt worden | zou pottenbakt worden | zouden pottenbakt worden | zouden pottenbakt worden | zouden pottenbakt worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben pottenbakt | bent pottenbakt | bent/is pottenbakt | zijt pottenbakt | is pottenbakt | zijn pottenbakt | zijn pottenbakt | zijn pottenbakt | |||
verleden (v.v.t.) | was pottenbakt | was pottenbakt | was pottenbakt | waart pottenbakt | was pottenbakt | waren pottenbakt | waren pottenbakt | waren pottenbakt | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal pottenbakt zijn | zult pottenbakt zijn | zult pottenbakt zijn | zult pottenbakt zijn | zal pottenbakt zijn | zullen pottenbakt zijn | zullen pottenbakt zijn | zullen pottenbakt zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou pottenbakt zijn | zou pottenbakt zijn | zou/zoudt pottenbakt zijn | zoudt pottenbakt zijn | zou pottenbakt zijn | zouden pottenbakt zijn | zouden pottenbakt zijn | zouden pottenbakt zijn |