• po·ly·goon
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘veelhoek’ voor het eerst aangetroffen in 1652 [1]
  • afgeleid van het Griekse 'gōnia' (hoek) met het voorvoegsel poly- [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord polygoon polygonen
verkleinwoord polygoontje polygoontjes

de polygoonm

  1. (wiskunde) een gesloten stelsel lijnsegmenten die samen een plat vlak omsluiten, veelhoek
93 % van de Nederlanders;
90 % van de Vlamingen.[3]