polemiseren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van polemiseren | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | polemiseren | te polemiseren | ||||||
toekomend | zullen polemiseren | te zullen polemiseren | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gepolemiseerd | te hebben gepolemiseerd | ||||||
toekomend | gepolemiseerd zullen hebben | gepolemiseerd te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
polemiserend | gepolemiseerd | ev. polemiseer |
mv. verouderd polemiseert |
polemisere | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||
tegenwoordig (o.t.t.) | polemiseer | polemiseert | polemiseert | polemiseert | polemiseert | polemiseren | polemiseren | polemiseren | |
verleden (o.v.t.) | polemiseerde | polemiseerde | polemiseerde | polemiseerde | polemiseerde | polemiseerden | polemiseerden | polemiseerden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal polemiseren | zult/zal polemiseren | zult/zal polemiseren | zult polemiseren | zal polemiseren | zullen polemiseren | zullen polemiseren | zullen polemiseren | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou polemiseren | zou polemiseren | zou(dt) polemiseren | zoudt polemiseren | zou polemiseren | zouden polemiseren | zouden polemiseren | zouden polemiseren | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gepolemiseerd | hebt gepolemiseerd | hebt/heeft gepolemiseerd | hebt gepolemiseerd | heeft gepolemiseerd | hebben gepolemiseerd | hebben gepolemiseerd | hebben gepolemiseerd | |
verleden (v.v.t.) | had gepolemiseerd | had gepolemiseerd | had gepolemiseerd | hadt gepolemiseerd | had gepolemiseerd | hadden gepolemiseerd | hadden gepolemiseerd | hadden gepolemiseerd | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal gepolemiseerd hebben | zal/zult gepolemiseerd hebben | zult/zal gepolemiseerd hebben | zult gepolemiseerd hebben | zal gepolemiseerd hebben | zullen gepolemiseerd hebben | zullen gepolemiseerd hebben | zullen gepolemiseerd hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gepolemiseerd hebben | zou gepolemiseerd hebben | zou/zoudt gepolemiseerd hebben | zoudt gepolemiseerd hebben | zou gepolemiseerd hebben | zouden gepolemiseerd hebben | zouden gepolemiseerd hebben | zouden gepolemiseerd hebben | |
onpersoonlijke lijdende vorm gepolemiseerd worden | |||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||
tegenwoordig | er wordt gepolemiseerd | er is gepolemiseerd | |||||||
verleden | er werd gepolemiseerd | er was gepolemiseerd | |||||||
toekomend | er zal gepolemiseerd worden | er zal gepolemiseerd zijn | |||||||
voorwaardelijk | er zou gepolemiseerd worden | er zou gepolemiseerd zijn |