plengen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van plengen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | plengen | te plengen | ||||||||
toekomend | zullen plengen | te zullen plengen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben geplengd | te hebben geplengd | ||||||||
toekomend | geplengd zullen hebben | geplengd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
plengend | geplengd | ev. pleng |
mv. verouderd plengt |
plenge | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | pleng | plengt | plengt | plengt | plengt | plengen | plengen | plengen | |||
verleden (o.v.t.) | plengde | plengde | plengde | plengde | plengde | plengden | plengden | plengden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal plengen | zult/zal plengen | zult/zal plengen | zult plengen | zal plengen | zullen plengen | zullen plengen | zullen plengen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou plengen | zou plengen | zou(dt) plengen | zoudt plengen | zou plengen | zouden plengen | zouden plengen | zouden plengen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb geplengd | hebt geplengd | hebt/heeft geplengd | hebt geplengd | heeft geplengd | hebben geplengd | hebben geplengd | hebben geplengd | |||
verleden (v.v.t.) | had geplengd | had geplengd | had geplengd | hadt geplengd | had geplengd | hadden geplengd | hadden geplengd | hadden geplengd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geplengd hebben | zal/zult geplengd hebben | zult/zal geplengd hebben | zult geplengd hebben | zal geplengd hebben | zullen geplengd hebben | zullen geplengd hebben | zullen geplengd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geplengd hebben | zou geplengd hebben | zou/zoudt geplengd hebben | zoudt geplengd hebben | zou geplengd hebben | zouden geplengd hebben | zouden geplengd hebben | zouden geplengd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm geplengd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt geplengd | er is geplengd | |||||||||
verleden | er werd geplengd | er was geplengd | |||||||||
toekomend | er zal geplengd worden | er zal geplengd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou geplengd worden | er zou geplengd zijn | |||||||||
lijdende vorm geplengd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | geplengd worden | geplengd te worden | ||||||||
toekomend | geplengd zullen worden | geplengd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | geplengd zijn | geplengd te zijn | ||||||||
toekomend | geplengd zullen zijn | geplengd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word geplengd | wordt geplengd | wordt geplengd | wordt geplengd | wordt geplengd | worden geplengd | worden geplengd | worden geplengd | |||
verleden (o.v.t.) | werd geplengd | werd geplengd | werd geplengd | werdt geplengd | werd geplengd | werden geplengd | werden geplengd | werden geplengd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal geplengd worden | zult geplengd worden | zult geplengd worden | zult geplengd worden | zal geplengd worden | zullen geplengd worden | zullen geplengd worden | zullen geplengd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou geplengd worden | zou geplengd worden | zou/zoudt geplengd worden | zoudt geplengd worden | zou geplengd worden | zouden geplengd worden | zouden geplengd worden | zouden geplengd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben geplengd | bent geplengd | bent/is geplengd | zijt geplengd | is geplengd | zijn geplengd | zijn geplengd | zijn geplengd | |||
verleden (v.v.t.) | was geplengd | was geplengd | was geplengd | waart geplengd | was geplengd | waren geplengd | waren geplengd | waren geplengd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geplengd zijn | zult geplengd zijn | zult geplengd zijn | zult geplengd zijn | zal geplengd zijn | zullen geplengd zijn | zullen geplengd zijn | zullen geplengd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geplengd zijn | zou geplengd zijn | zou/zoudt geplengd zijn | zoudt geplengd zijn | zou geplengd zijn | zouden geplengd zijn | zouden geplengd zijn | zouden geplengd zijn |