Pimenta dioica
  • pi·ment
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘specerij’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1300 [1] [2][3]
enkelvoud meervoud
naamwoord piment -
verkleinwoord - -

het pimento

  1. (plantkunde) (voeding) (specerij) Pimenta dioica   een plant en specerij uit Midden-Amerika en West-Indië
     Het recept voor saoto soep: Snijd voor de bouillon eventueel overtollig vet van de kip en doe in een grote soeppan waar minstens 10 liter in past. Vul met acht tot tien liter water en voeg ook acht maggiblokjes toe, samen met de sereh, laos, gember, piment en salamblad. voeg tot slot ook de nootmuskaat toe en roer goed door. Breng het geheel aan de kook, zet het vuur laag en laat zeker twee uur pruttelen. Verwijder tussendoor de eventuele vetlaag met eens schuimspaan.[4]
     Alleen al het inkopen doen voor de kerstmaaltijd. En het je herinneren hoe het zat met dadels en speculaas, het dopen van stukjes brood in hambouillon, varkenspootjes, stokvis met piment en witte saus op Zweedse wijze of spek in eigen vet, mosterd en doperwtenpuree op Noorse wijze, welke soorten noten verplicht waren — en op het laatste moment op kerstavond zelf notenkrakers aanschaffen —, rolham, haring en rijstebrij.[5]
69 % van de Nederlanders;
56 % van de Vlamingen.[6]


  • pi·ment

piment o

  1. (drinken) gekruide wijn
o
sterk
enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   piment         piment        
genitief   piments         pimenta        
datief   pimenti         pimentum        
accusatief   piment         piment