Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: Pilot
  • pi·loot
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘vlieger’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1924 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord piloot piloten
verkleinwoord pilootje pilootjes

de pilootm

  1. (beroep) een bestuurder van een vliegtuig, luchtschip (vliegenier) of race-auto
    • Ruim zes procent van de piloten heeft kortgeleden meegemaakt dat er door twee mensen in de cockpit geslapen wordt. [2] 
  2. automatische piloot
    1. (techniek) (verkeer) instrument dat een voertuig zelfstandig zonder tussenkomst van een mens kan besturen
    2. (figuurlijk) het zonder nadenken automatisch kunnen handelen
       Het ging op de automatische piloot en in minder dan twee minuten stond mijn tent klaar; een lichtgewicht ontwerp van ‘Zpacks’, een klein bedrijf uit Florida.[3]
99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[4]