percipiëren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van percipiëren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | percipiëren | te percipiëren | ||||||||
toekomend | zullen percipiëren | te zullen percipiëren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gepercipieerd | te hebben gepercipieerd | ||||||||
toekomend | gepercipieerd zullen hebben | gepercipieerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
percipiërend | gepercipieerd | ev. percipieer |
mv. verouderd percipieert |
percipiëre | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | percipieer | percipieert | percipieert | percipieert | percipieert | percipiëren | percipiëren | percipiëren | |||
verleden (o.v.t.) | percipieerde | percipieerde | percipieerde | percipieerde | percipieerde | percipieerden | percipieerden | percipieerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal percipiëren | zult/zal percipiëren | zult/zal percipiëren | zult percipiëren | zal percipiëren | zullen percipiëren | zullen percipiëren | zullen percipiëren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou percipiëren | zou percipiëren | zou(dt) percipiëren | zoudt percipiëren | zou percipiëren | zouden percipiëren | zouden percipiëren | zouden percipiëren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gepercipieerd | hebt gepercipieerd | hebt/heeft gepercipieerd | hebt gepercipieerd | heeft gepercipieerd | hebben gepercipieerd | hebben gepercipieerd | hebben gepercipieerd | |||
verleden (v.v.t.) | had gepercipieerd | had gepercipieerd | had gepercipieerd | hadt gepercipieerd | had gepercipieerd | hadden gepercipieerd | hadden gepercipieerd | hadden gepercipieerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gepercipieerd hebben | zal/zult gepercipieerd hebben | zult/zal gepercipieerd hebben | zult gepercipieerd hebben | zal gepercipieerd hebben | zullen gepercipieerd hebben | zullen gepercipieerd hebben | zullen gepercipieerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gepercipieerd hebben | zou gepercipieerd hebben | zou/zoudt gepercipieerd hebben | zoudt gepercipieerd hebben | zou gepercipieerd hebben | zouden gepercipieerd hebben | zouden gepercipieerd hebben | zouden gepercipieerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm gepercipieerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt gepercipieerd | er is gepercipieerd | |||||||||
verleden | er werd gepercipieerd | er was gepercipieerd | |||||||||
toekomend | er zal gepercipieerd worden | er zal gepercipieerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou gepercipieerd worden | er zou gepercipieerd zijn | |||||||||
lijdende vorm gepercipieerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | gepercipieerd worden | gepercipieerd te worden | ||||||||
toekomend | gepercipieerd zullen worden | gepercipieerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | gepercipieerd zijn | gepercipieerd te zijn | ||||||||
toekomend | gepercipieerd zullen zijn | gepercipieerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word gepercipieerd | wordt gepercipieerd | wordt gepercipieerd | wordt gepercipieerd | wordt gepercipieerd | worden gepercipieerd | worden gepercipieerd | worden gepercipieerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd gepercipieerd | werd gepercipieerd | werd gepercipieerd | werdt gepercipieerd | werd gepercipieerd | werden gepercipieerd | werden gepercipieerd | werden gepercipieerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal gepercipieerd worden | zult gepercipieerd worden | zult gepercipieerd worden | zult gepercipieerd worden | zal gepercipieerd worden | zullen gepercipieerd worden | zullen gepercipieerd worden | zullen gepercipieerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou gepercipieerd worden | zou gepercipieerd worden | zou/zoudt gepercipieerd worden | zoudt gepercipieerd worden | zou gepercipieerd worden | zouden gepercipieerd worden | zouden gepercipieerd worden | zouden gepercipieerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben gepercipieerd | bent gepercipieerd | bent/is gepercipieerd | zijt gepercipieerd | is gepercipieerd | zijn gepercipieerd | zijn gepercipieerd | zijn gepercipieerd | |||
verleden (v.v.t.) | was gepercipieerd | was gepercipieerd | was gepercipieerd | waart gepercipieerd | was gepercipieerd | waren gepercipieerd | waren gepercipieerd | waren gepercipieerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gepercipieerd zijn | zult gepercipieerd zijn | zult gepercipieerd zijn | zult gepercipieerd zijn | zal gepercipieerd zijn | zullen gepercipieerd zijn | zullen gepercipieerd zijn | zullen gepercipieerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gepercipieerd zijn | zou gepercipieerd zijn | zou/zoudt gepercipieerd zijn | zoudt gepercipieerd zijn | zou gepercipieerd zijn | zouden gepercipieerd zijn | zouden gepercipieerd zijn | zouden gepercipieerd zijn |