penselen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van penselen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | penselen | te penselen | ||||||||
toekomend | zullen penselen | te zullen penselen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gepenseeld | te hebben gepenseeld | ||||||||
toekomend | gepenseeld zullen hebben | gepenseeld te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
penselend | gepenseeld | ev. penseel |
mv. verouderd penseelt |
pensele | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | penseel | penseelt | penseelt | penseelt | penseelt | penselen | penselen | penselen | |||
verleden (o.v.t.) | penseelde | penseelde | penseelde | penseelde | penseelde | penseelden | penseelden | penseelden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal penselen | zult/zal penselen | zult/zal penselen | zult penselen | zal penselen | zullen penselen | zullen penselen | zullen penselen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou penselen | zou penselen | zou(dt) penselen | zoudt penselen | zou penselen | zouden penselen | zouden penselen | zouden penselen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gepenseeld | hebt gepenseeld | hebt/heeft gepenseeld | hebt gepenseeld | heeft gepenseeld | hebben gepenseeld | hebben gepenseeld | hebben gepenseeld | |||
verleden (v.v.t.) | had gepenseeld | had gepenseeld | had gepenseeld | hadt gepenseeld | had gepenseeld | hadden gepenseeld | hadden gepenseeld | hadden gepenseeld | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gepenseeld hebben | zal/zult gepenseeld hebben | zult/zal gepenseeld hebben | zult gepenseeld hebben | zal gepenseeld hebben | zullen gepenseeld hebben | zullen gepenseeld hebben | zullen gepenseeld hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gepenseeld hebben | zou gepenseeld hebben | zou/zoudt gepenseeld hebben | zoudt gepenseeld hebben | zou gepenseeld hebben | zouden gepenseeld hebben | zouden gepenseeld hebben | zouden gepenseeld hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm gepenseeld worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt gepenseeld | er is gepenseeld | |||||||||
verleden | er werd gepenseeld | er was gepenseeld | |||||||||
toekomend | er zal gepenseeld worden | er zal gepenseeld zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou gepenseeld worden | er zou gepenseeld zijn | |||||||||
lijdende vorm gepenseeld worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | gepenseeld worden | gepenseeld te worden | ||||||||
toekomend | gepenseeld zullen worden | gepenseeld te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | gepenseeld zijn | gepenseeld te zijn | ||||||||
toekomend | gepenseeld zullen zijn | gepenseeld te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word gepenseeld | wordt gepenseeld | wordt gepenseeld | wordt gepenseeld | wordt gepenseeld | worden gepenseeld | worden gepenseeld | worden gepenseeld | |||
verleden (o.v.t.) | werd gepenseeld | werd gepenseeld | werd gepenseeld | werdt gepenseeld | werd gepenseeld | werden gepenseeld | werden gepenseeld | werden gepenseeld | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal gepenseeld worden | zult gepenseeld worden | zult gepenseeld worden | zult gepenseeld worden | zal gepenseeld worden | zullen gepenseeld worden | zullen gepenseeld worden | zullen gepenseeld worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou gepenseeld worden | zou gepenseeld worden | zou/zoudt gepenseeld worden | zoudt gepenseeld worden | zou gepenseeld worden | zouden gepenseeld worden | zouden gepenseeld worden | zouden gepenseeld worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben gepenseeld | bent gepenseeld | bent/is gepenseeld | zijt gepenseeld | is gepenseeld | zijn gepenseeld | zijn gepenseeld | zijn gepenseeld | |||
verleden (v.v.t.) | was gepenseeld | was gepenseeld | was gepenseeld | waart gepenseeld | was gepenseeld | waren gepenseeld | waren gepenseeld | waren gepenseeld | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gepenseeld zijn | zult gepenseeld zijn | zult gepenseeld zijn | zult gepenseeld zijn | zal gepenseeld zijn | zullen gepenseeld zijn | zullen gepenseeld zijn | zullen gepenseeld zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gepenseeld zijn | zou gepenseeld zijn | zou/zoudt gepenseeld zijn | zoudt gepenseeld zijn | zou gepenseeld zijn | zouden gepenseeld zijn | zouden gepenseeld zijn | zouden gepenseeld zijn |