party
- par·ty
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘ongedwongen feest’ voor het eerst aangetroffen in 1974 [1]
- Overgenomen uit het Engels [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | party | party's |
verkleinwoord | party'tje | party'tjes |
de party v
vervoeging van |
---|
partyen |
party
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van partyen
- Ik party.
- gebiedende wijs van partyen
- Party!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van partyen
- Party je?
- Het woord party staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "party" herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "party" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ party op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- Geluid: party (VS) (hulp, bestand)
- IPA: /ˈpɑːɹ.ti/
enkelvoud | meervoud |
---|---|
party | parties |
party
- IPA: /partɪ/
- par·ty
party
- nominatief meervoud van part
- accusatief meervoud van part
- vocatief meervoud van part
- instrumentalis meervoud van part
party
- genitief enkelvoud van parta
- nominatief meervoud van parta
- accusatief meervoud van parta
- vocatief meervoud van parta