paralyseren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van paralyseren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | paralyseren | te paralyseren | ||||||||
toekomend | zullen paralyseren | te zullen paralyseren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben geparalyseerd | te hebben geparalyseerd | ||||||||
toekomend | geparalyseerd zullen hebben | geparalyseerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
paralyserend | geparalyseerd | ev. paralyseer |
mv. verouderd paralyseert |
paralysere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | paralyseer | paralyseert | paralyseert | paralyseert | paralyseert | paralyseren | paralyseren | paralyseren | |||
verleden (o.v.t.) | paralyseerde | paralyseerde | paralyseerde | paralyseerde | paralyseerde | paralyseerden | paralyseerden | paralyseerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal paralyseren | zult/zal paralyseren | zult/zal paralyseren | zult paralyseren | zal paralyseren | zullen paralyseren | zullen paralyseren | zullen paralyseren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou paralyseren | zou paralyseren | zou(dt) paralyseren | zoudt paralyseren | zou paralyseren | zouden paralyseren | zouden paralyseren | zouden paralyseren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb geparalyseerd | hebt geparalyseerd | hebt/heeft geparalyseerd | hebt geparalyseerd | heeft geparalyseerd | hebben geparalyseerd | hebben geparalyseerd | hebben geparalyseerd | |||
verleden (v.v.t.) | had geparalyseerd | had geparalyseerd | had geparalyseerd | hadt geparalyseerd | had geparalyseerd | hadden geparalyseerd | hadden geparalyseerd | hadden geparalyseerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geparalyseerd hebben | zal/zult geparalyseerd hebben | zult/zal geparalyseerd hebben | zult geparalyseerd hebben | zal geparalyseerd hebben | zullen geparalyseerd hebben | zullen geparalyseerd hebben | zullen geparalyseerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geparalyseerd hebben | zou geparalyseerd hebben | zou/zoudt geparalyseerd hebben | zoudt geparalyseerd hebben | zou geparalyseerd hebben | zouden geparalyseerd hebben | zouden geparalyseerd hebben | zouden geparalyseerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm geparalyseerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt geparalyseerd | er is geparalyseerd | |||||||||
verleden | er werd geparalyseerd | er was geparalyseerd | |||||||||
toekomend | er zal geparalyseerd worden | er zal geparalyseerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou geparalyseerd worden | er zou geparalyseerd zijn | |||||||||
lijdende vorm geparalyseerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | geparalyseerd worden | geparalyseerd te worden | ||||||||
toekomend | geparalyseerd zullen worden | geparalyseerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | geparalyseerd zijn | geparalyseerd te zijn | ||||||||
toekomend | geparalyseerd zullen zijn | geparalyseerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word geparalyseerd | wordt geparalyseerd | wordt geparalyseerd | wordt geparalyseerd | wordt geparalyseerd | worden geparalyseerd | worden geparalyseerd | worden geparalyseerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd geparalyseerd | werd geparalyseerd | werd geparalyseerd | werdt geparalyseerd | werd geparalyseerd | werden geparalyseerd | werden geparalyseerd | werden geparalyseerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal geparalyseerd worden | zult geparalyseerd worden | zult geparalyseerd worden | zult geparalyseerd worden | zal geparalyseerd worden | zullen geparalyseerd worden | zullen geparalyseerd worden | zullen geparalyseerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou geparalyseerd worden | zou geparalyseerd worden | zou/zoudt geparalyseerd worden | zoudt geparalyseerd worden | zou geparalyseerd worden | zouden geparalyseerd worden | zouden geparalyseerd worden | zouden geparalyseerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben geparalyseerd | bent geparalyseerd | bent/is geparalyseerd | zijt geparalyseerd | is geparalyseerd | zijn geparalyseerd | zijn geparalyseerd | zijn geparalyseerd | |||
verleden (v.v.t.) | was geparalyseerd | was geparalyseerd | was geparalyseerd | waart geparalyseerd | was geparalyseerd | waren geparalyseerd | waren geparalyseerd | waren geparalyseerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geparalyseerd zijn | zult geparalyseerd zijn | zult geparalyseerd zijn | zult geparalyseerd zijn | zal geparalyseerd zijn | zullen geparalyseerd zijn | zullen geparalyseerd zijn | zullen geparalyseerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geparalyseerd zijn | zou geparalyseerd zijn | zou/zoudt geparalyseerd zijn | zoudt geparalyseerd zijn | zou geparalyseerd zijn | zouden geparalyseerd zijn | zouden geparalyseerd zijn | zouden geparalyseerd zijn |