palla
- pal·la
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | palla | palla's |
verkleinwoord | - | - |
- (religie) (rooms-katholiek) verstevigd vierkant van textiel waarmee tijdens de mis de kelk wordt afgedekt
- In de late middeleeuwen ontwikkelt zich het gebruik van de palla, een vierkant stuk karton (ca. 15x15 cm) van onder met linnen afgewerkt, van boven eventueel met zijde, ter afdekking van de kelk aan de bovenzijde te gebruiken. [2]
- (kleding) (geschiedenis) rechthoekig bovenkleed, ruim om het lichaam gedrapeerd, zoals vrouwen dat in de oudheid droegen
- Met de purperen palla over de schouders verschijnt zij bij ondergaande zon aan het dek en verbaast de ruwe schepelingen met hare vorstelijke schoonheid. [3]
-
1. Een met borduurwerk versierde palla uit Antwerpen.
-
1. Een kelk afgedekt met een palla.
-
2. beeld van een vrouw in een palla.
- [1] palladoos
- [1] corporale
- Het woord 'palla' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Dirkse, P."Nieuw beeldmateriaal over Hendrick Barck, balijer van het Utrechtse Catharijneconvent" in: Jaarboek Oud-Utrecht (1986) Vereniging tot Beoefening en tot Verspreiding van de Kennis der Geschiedenis van Utrecht en Omstreken, Utrecht; p. 78; geraadpleegd 2019-03-01
- ↑ Brink, J. ten"Eene overwinning van den Germaanschen geest." in: De Gids. jrg. 34 deel 3 nr. 9 (september 1870) P.N. van Kampen & zoon, Amsterdam; p. 440; geraadpleegd 2019-03-01
palla v
- (kleding) rechthoekig bovenkleed, ruim om het lichaam gedrapeerd, zoals vrouwen dat in de oudheid droegen
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
nominatief | palla | pallae |
genitief | pallae | pallārum |
datief | pallae | pallīs |
accusatief | pallam | pallās |
ablatief | pallā | pallīs |
vocatief | palla | pallae |