overschreeuwen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van overschreeuwen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | overschreeuwen | te overschreeuwen | ||||||||
toekomend | zullen overschreeuwen | te zullen overschreeuwen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben overschreeuwd | te hebben overschreeuwd | ||||||||
toekomend | overschreeuwd zullen hebben | overschreeuwd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
overschreeuwend | overschreeuwd | ev. overschreeuw |
mv. verouderd overschreeuwt |
overschreeuwe | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | overschreeuw | overschreeuwt | overschreeuwt | overschreeuwt | overschreeuwt | overschreeuwen | overschreeuwen | overschreeuwen | |||
verleden (o.v.t.) | overschreeuwde | overschreeuwde | overschreeuwde | overschreeuwde | overschreeuwde | overschreeuwden | overschreeuwden | overschreeuwden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal overschreeuwen | zult/zal overschreeuwen | zult/zal overschreeuwen | zult overschreeuwen | zal overschreeuwen | zullen overschreeuwen | zullen overschreeuwen | zullen overschreeuwen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou overschreeuwen | zou overschreeuwen | zou(dt) overschreeuwen | zoudt overschreeuwen | zou overschreeuwen | zouden overschreeuwen | zouden overschreeuwen | zouden overschreeuwen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb overschreeuwd | hebt overschreeuwd | hebt/heeft overschreeuwd | hebt overschreeuwd | heeft overschreeuwd | hebben overschreeuwd | hebben overschreeuwd | hebben overschreeuwd | |||
verleden (v.v.t.) | had overschreeuwd | had overschreeuwd | had overschreeuwd | hadt overschreeuwd | had overschreeuwd | hadden overschreeuwd | hadden overschreeuwd | hadden overschreeuwd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal overschreeuwd hebben | zal/zult overschreeuwd hebben | zult/zal overschreeuwd hebben | zult overschreeuwd hebben | zal overschreeuwd hebben | zullen overschreeuwd hebben | zullen overschreeuwd hebben | zullen overschreeuwd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou overschreeuwd hebben | zou overschreeuwd hebben | zou/zoudt overschreeuwd hebben | zoudt overschreeuwd hebben | zou overschreeuwd hebben | zouden overschreeuwd hebben | zouden overschreeuwd hebben | zouden overschreeuwd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm overschreeuwd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt overschreeuwd | er is overschreeuwd | |||||||||
verleden | er werd overschreeuwd | er was overschreeuwd | |||||||||
toekomend | er zal overschreeuwd worden | er zal overschreeuwd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou overschreeuwd worden | er zou overschreeuwd zijn | |||||||||
lijdende vorm overschreeuwd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | overschreeuwd worden | overschreeuwd te worden | ||||||||
toekomend | overschreeuwd zullen worden | overschreeuwd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | overschreeuwd zijn | overschreeuwd te zijn | ||||||||
toekomend | overschreeuwd zullen zijn | overschreeuwd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word overschreeuwd | wordt overschreeuwd | wordt overschreeuwd | wordt overschreeuwd | wordt overschreeuwd | worden overschreeuwd | worden overschreeuwd | worden overschreeuwd | |||
verleden (o.v.t.) | werd overschreeuwd | werd overschreeuwd | werd overschreeuwd | werdt overschreeuwd | werd overschreeuwd | werden overschreeuwd | werden overschreeuwd | werden overschreeuwd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal overschreeuwd worden | zult overschreeuwd worden | zult overschreeuwd worden | zult overschreeuwd worden | zal overschreeuwd worden | zullen overschreeuwd worden | zullen overschreeuwd worden | zullen overschreeuwd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou overschreeuwd worden | zou overschreeuwd worden | zou/zoudt overschreeuwd worden | zoudt overschreeuwd worden | zou overschreeuwd worden | zouden overschreeuwd worden | zouden overschreeuwd worden | zouden overschreeuwd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben overschreeuwd | bent overschreeuwd | bent/is overschreeuwd | zijt overschreeuwd | is overschreeuwd | zijn overschreeuwd | zijn overschreeuwd | zijn overschreeuwd | |||
verleden (v.v.t.) | was overschreeuwd | was overschreeuwd | was overschreeuwd | waart overschreeuwd | was overschreeuwd | waren overschreeuwd | waren overschreeuwd | waren overschreeuwd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal overschreeuwd zijn | zult overschreeuwd zijn | zult overschreeuwd zijn | zult overschreeuwd zijn | zal overschreeuwd zijn | zullen overschreeuwd zijn | zullen overschreeuwd zijn | zullen overschreeuwd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou overschreeuwd zijn | zou overschreeuwd zijn | zou/zoudt overschreeuwd zijn | zoudt overschreeuwd zijn | zou overschreeuwd zijn | zouden overschreeuwd zijn | zouden overschreeuwd zijn | zouden overschreeuwd zijn |