overschenken/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van overschenken | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | overschenken | over te schenken | ||||||||
toekomend | zullen overschenken over zullen schenken |
te zullen overschenken over te zullen schenken | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben overgeschonken | te hebben overgeschonken | ||||||||
toekomend | overgeschonken zullen hebben | overgeschonken te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
overschenkend | overgeschonken | ev. schenk over |
mv. verouderd schenkt over |
schenke over (bijzin) overschenke | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | schenk over | schenkt over | schenkt over | schenkt over | schenkt over | schenken over | schenken over | schenken over | |||
verleden (o.v.t.) | schonk over | schonk over | schonk over | schonk over | schonk over | schonken over | schonken over | schonken over | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal overschenken | zult/zal overschenken | zult/zal overschenken | zult overschenken | zal overschenken | zullen overschenken | zullen overschenken | zullen overschenken | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou overschenken | zou overschenken | zou(dt) overschenken | zoudt overschenken | zou overschenken | zouden overschenken | zouden overschenken | zouden overschenken | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | overschenk | overschenkt | overschenkt | overschenkt | overschenkt | overschenken | overschenken | overschenken | |||
verleden (o.v.t.) | overschonk | overschonk | overschonk | overschonk | overschonk | overschonken | overschonken | overschonken | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal overschenken over zal schenken |
zult/zal overschenken over zult/zal schenken |
zult/zal overschenken over zult/zal schenken |
zult overschenken over zult schenken |
zal overschenken over zal schenken |
zullen overschenken over zullen schenken |
zullen overschenken over zullen schenken |
zullen overschenken over zullen schenken | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou overschenken over zou schenken |
zou overschenken over zou schenken |
zou(dt) overschenken over zou(dt) schenken |
zoudt overschenken over zoudt schenken |
zou overschenken over zou schenken |
zouden overschenken over zouden schenken |
zouden overschenken over zouden schenken |
zouden overschenken over zouden schenken | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb overgeschonken | hebt overgeschonken | hebt/heeft overgeschonken | hebt overgeschonken | heeft overgeschonken | hebben overgeschonken | hebben overgeschonken | hebben overgeschonken | |||
verleden (v.v.t.) | had overgeschonken | had overgeschonken | had overgeschonken | hadt overgeschonken | had overgeschonken | hadden overgeschonken | hadden overgeschonken | hadden overgeschonken | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal overgeschonken hebben | zal/zult overgeschonken hebben | zult/zal overgeschonken hebben | zult overgeschonken hebben | zal overgeschonken hebben | zullen overgeschonken hebben | zullen overgeschonken hebben | zullen overgeschonken hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou overgeschonken hebben | zou overgeschonken hebben | zou/zoudt overgeschonken hebben | zoudt overgeschonken hebben | zou overgeschonken hebben | zouden overgeschonken hebben | zouden overgeschonken hebben | zouden overgeschonken hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm overgeschonken worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt overgeschonken | er is overgeschonken | |||||||||
verleden | er werd overgeschonken | er was overgeschonken | |||||||||
toekomend | er zal overgeschonken worden | er zal overgeschonken zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou overgeschonken worden | er zou overgeschonken zijn | |||||||||
lijdende vorm overgeschonken worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | overgeschonken worden | overgeschonken te worden | ||||||||
toekomend | overgeschonken zullen worden | overgeschonken te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | overgeschonken zijn | overgeschonken te zijn | ||||||||
toekomend | overgeschonken zullen zijn | overgeschonken te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word overgeschonken | wordt overgeschonken | wordt overgeschonken | wordt overgeschonken | wordt overgeschonken | worden overgeschonken | worden overgeschonken | worden overgeschonken | |||
verleden (o.v.t.) | werd overgeschonken | werd overgeschonken | werd overgeschonken | werdt overgeschonken | werd overgeschonken | werden overgeschonken | werden overgeschonken | werden overgeschonken | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal overgeschonken worden | zult overgeschonken worden | zult overgeschonken worden | zult overgeschonken worden | zal overgeschonken worden | zullen overgeschonken worden | zullen overgeschonken worden | zullen overgeschonken worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou overgeschonken worden | zou overgeschonken worden | zou/zoudt overgeschonken worden | zoudt overgeschonken worden | zou overgeschonken worden | zouden overgeschonken worden | zouden overgeschonken worden | zouden overgeschonken worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben overgeschonken | bent overgeschonken | bent/is overgeschonken | zijt overgeschonken | is overgeschonken | zijn overgeschonken | zijn overgeschonken | zijn overgeschonken | |||
verleden (v.v.t.) | was overgeschonken | was overgeschonken | was overgeschonken | waart overgeschonken | was overgeschonken | waren overgeschonken | waren overgeschonken | waren overgeschonken | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal overgeschonken zijn | zult overgeschonken zijn | zult overgeschonken zijn | zult overgeschonken zijn | zal overgeschonken zijn | zullen overgeschonken zijn | zullen overgeschonken zijn | zullen overgeschonken zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou overgeschonken zijn | zou overgeschonken zijn | zou/zoudt overgeschonken zijn | zoudt overgeschonken zijn | zou overgeschonken zijn | zouden overgeschonken zijn | zouden overgeschonken zijn | zouden overgeschonken zijn |