opsporen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van opsporen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | opsporen | op te sporen | ||||||||
toekomend | zullen opsporen op zullen sporen |
te zullen opsporen op te zullen sporen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben opgespoord | te hebben opgespoord | ||||||||
toekomend | opgespoord zullen hebben | opgespoord te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
opsporend | opgespoord | ev. spoor op |
mv. verouderd spoort op |
spore op (bijzin) opspore | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | spoor op | spoort op | spoort op | spoort op | spoort op | sporen op | sporen op | sporen op | |||
verleden (o.v.t.) | spoorde op | spoorde op | spoorde op | spoorde op | spoorde op | spoorden op | spoorden op | spoorden op | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal opsporen | zult/zal opsporen | zult/zal opsporen | zult opsporen | zal opsporen | zullen opsporen | zullen opsporen | zullen opsporen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou opsporen | zou opsporen | zou(dt) opsporen | zoudt opsporen | zou opsporen | zouden opsporen | zouden opsporen | zouden opsporen | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | opspoor | opspoort | opspoort | opspoort | opspoort | opsporen | opsporen | opsporen | |||
verleden (o.v.t.) | opspoorde | opspoorde | opspoorde | opspoorde | opspoorde | opspoorden | opspoorden | opspoorden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal opsporen op zal sporen |
zult/zal opsporen op zult/zal sporen |
zult/zal opsporen op zult/zal sporen |
zult opsporen op zult sporen |
zal opsporen op zal sporen |
zullen opsporen op zullen sporen |
zullen opsporen op zullen sporen |
zullen opsporen op zullen sporen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou opsporen op zou sporen |
zou opsporen op zou sporen |
zou(dt) opsporen op zou(dt) sporen |
zoudt opsporen op zoudt sporen |
zou opsporen op zou sporen |
zouden opsporen op zouden sporen |
zouden opsporen op zouden sporen |
zouden opsporen op zouden sporen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb opgespoord | hebt opgespoord | hebt/heeft opgespoord | hebt opgespoord | heeft opgespoord | hebben opgespoord | hebben opgespoord | hebben opgespoord | |||
verleden (v.v.t.) | had opgespoord | had opgespoord | had opgespoord | hadt opgespoord | had opgespoord | hadden opgespoord | hadden opgespoord | hadden opgespoord | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal opgespoord hebben | zal/zult opgespoord hebben | zult/zal opgespoord hebben | zult opgespoord hebben | zal opgespoord hebben | zullen opgespoord hebben | zullen opgespoord hebben | zullen opgespoord hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou opgespoord hebben | zou opgespoord hebben | zou/zoudt opgespoord hebben | zoudt opgespoord hebben | zou opgespoord hebben | zouden opgespoord hebben | zouden opgespoord hebben | zouden opgespoord hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm opgespoord worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt opgespoord | er is opgespoord | |||||||||
verleden | er werd opgespoord | er was opgespoord | |||||||||
toekomend | er zal opgespoord worden | er zal opgespoord zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou opgespoord worden | er zou opgespoord zijn | |||||||||
lijdende vorm opgespoord worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | opgespoord worden | opgespoord te worden | ||||||||
toekomend | opgespoord zullen worden | opgespoord te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | opgespoord zijn | opgespoord te zijn | ||||||||
toekomend | opgespoord zullen zijn | opgespoord te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | — | — | — | — | wordt opgespoord | — | — | worden opgespoord | |||
verleden (o.v.t.) | — | — | — | — | werd opgespoord | — | — | werden opgespoord | |||
toekomend (o.t.t.t.) | — | — | — | — | zal opgespoord worden | — | — | zullen opgespoord worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | — | — | — | — | zou opgespoord worden | — | — | zouden opgespoord worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | — | — | — | — | is opgespoord | — | — | zijn opgespoord | |||
verleden (v.v.t.) | — | — | — | — | was opgespoord | — | — | waren opgespoord | |||
toekomend (v.t.t.t.) | — | — | — | — | zal opgespoord zijn | — | — | zullen opgespoord zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | — | — | — | — | zou opgespoord zijn | — | — | zouden opgespoord zijn |