opsnorren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van opsnorren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | opsnorren | op te snorren | ||||||||
toekomend | zullen opsnorren op zullen snorren |
te zullen opsnorren op te zullen snorren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben opgesnord | te hebben opgesnord | ||||||||
toekomend | opgesnord zullen hebben | opgesnord te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
opsnorrend | opgesnord | ev. snor op |
mv. verouderd snort op |
snorre op (bijzin) opsnorre | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | snor op | snort op | snort op | snort op | snort op | snorren op | snorren op | snorren op | |||
verleden (o.v.t.) | snorde op | snorde op | snorde op | snorde op | snorde op | snorden op | snorden op | snorden op | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal opsnorren | zult/zal opsnorren | zult/zal opsnorren | zult opsnorren | zal opsnorren | zullen opsnorren | zullen opsnorren | zullen opsnorren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou opsnorren | zou opsnorren | zou(dt) opsnorren | zoudt opsnorren | zou opsnorren | zouden opsnorren | zouden opsnorren | zouden opsnorren | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | opsnor | opsnort | opsnort | opsnort | opsnort | opsnorren | opsnorren | opsnorren | |||
verleden (o.v.t.) | opsnorde | opsnorde | opsnorde | opsnorde | opsnorde | opsnorden | opsnorden | opsnorden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal opsnorren op zal snorren |
zult/zal opsnorren op zult/zal snorren |
zult/zal opsnorren op zult/zal snorren |
zult opsnorren op zult snorren |
zal opsnorren op zal snorren |
zullen opsnorren op zullen snorren |
zullen opsnorren op zullen snorren |
zullen opsnorren op zullen snorren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou opsnorren op zou snorren |
zou opsnorren op zou snorren |
zou(dt) opsnorren op zou(dt) snorren |
zoudt opsnorren op zoudt snorren |
zou opsnorren op zou snorren |
zouden opsnorren op zouden snorren |
zouden opsnorren op zouden snorren |
zouden opsnorren op zouden snorren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb opgesnord | hebt opgesnord | hebt/heeft opgesnord | hebt opgesnord | heeft opgesnord | hebben opgesnord | hebben opgesnord | hebben opgesnord | |||
verleden (v.v.t.) | had opgesnord | had opgesnord | had opgesnord | hadt opgesnord | had opgesnord | hadden opgesnord | hadden opgesnord | hadden opgesnord | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal opgesnord hebben | zal/zult opgesnord hebben | zult/zal opgesnord hebben | zult opgesnord hebben | zal opgesnord hebben | zullen opgesnord hebben | zullen opgesnord hebben | zullen opgesnord hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou opgesnord hebben | zou opgesnord hebben | zou/zoudt opgesnord hebben | zoudt opgesnord hebben | zou opgesnord hebben | zouden opgesnord hebben | zouden opgesnord hebben | zouden opgesnord hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm opgesnord worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt opgesnord | er is opgesnord | |||||||||
verleden | er werd opgesnord | er was opgesnord | |||||||||
toekomend | er zal opgesnord worden | er zal opgesnord zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou opgesnord worden | er zou opgesnord zijn | |||||||||
lijdende vorm opgesnord worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | opgesnord worden | opgesnord te worden | ||||||||
toekomend | opgesnord zullen worden | opgesnord te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | opgesnord zijn | opgesnord te zijn | ||||||||
toekomend | opgesnord zullen zijn | opgesnord te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word opgesnord | wordt opgesnord | wordt opgesnord | wordt opgesnord | wordt opgesnord | worden opgesnord | worden opgesnord | worden opgesnord | |||
verleden (o.v.t.) | werd opgesnord | werd opgesnord | werd opgesnord | werdt opgesnord | werd opgesnord | werden opgesnord | werden opgesnord | werden opgesnord | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal opgesnord worden | zult opgesnord worden | zult opgesnord worden | zult opgesnord worden | zal opgesnord worden | zullen opgesnord worden | zullen opgesnord worden | zullen opgesnord worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou opgesnord worden | zou opgesnord worden | zou/zoudt opgesnord worden | zoudt opgesnord worden | zou opgesnord worden | zouden opgesnord worden | zouden opgesnord worden | zouden opgesnord worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben opgesnord | bent opgesnord | bent/is opgesnord | zijt opgesnord | is opgesnord | zijn opgesnord | zijn opgesnord | zijn opgesnord | |||
verleden (v.v.t.) | was opgesnord | was opgesnord | was opgesnord | waart opgesnord | was opgesnord | waren opgesnord | waren opgesnord | waren opgesnord | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal opgesnord zijn | zult opgesnord zijn | zult opgesnord zijn | zult opgesnord zijn | zal opgesnord zijn | zullen opgesnord zijn | zullen opgesnord zijn | zullen opgesnord zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou opgesnord zijn | zou opgesnord zijn | zou/zoudt opgesnord zijn | zoudt opgesnord zijn | zou opgesnord zijn | zouden opgesnord zijn | zouden opgesnord zijn | zouden opgesnord zijn |