opschenken/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van opschenken | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | opschenken | op te schenken | ||||||
toekomend | zullen opschenken op zullen schenken |
te zullen opschenken op te zullen schenken | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben opgeschonken | te hebben opgeschonken | ||||||
toekomend | opgeschonken zullen hebben | opgeschonken te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
opschenkend | opgeschonken | ev. schenk op |
mv. verouderd schenkt op |
schenke op (bijzin) opschenke | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | schenk op | schenkt op | schenkt op | schenkt op | schenkt op | schenken op | schenken op | schenken op | |
verleden (o.v.t.) | schonk op | schonk op | schonk op | schonk op | schonk op | schonken op | schonken op | schonken op | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal opschenken | zult/zal opschenken | zult/zal opschenken | zult opschenken | zal opschenken | zullen opschenken | zullen opschenken | zullen opschenken | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou opschenken | zou opschenken | zou(dt) opschenken | zoudt opschenken | zou opschenken | zouden opschenken | zouden opschenken | zouden opschenken | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | opschenk | opschenkt | opschenkt | opschenkt | opschenkt | opschenken | opschenken | opschenken | |
verleden (o.v.t.) | opschonk | opschonk | opschonk | opschonk | opschonk | opschonken | opschonken | opschonken | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal opschenken op zal schenken |
zult/zal opschenken op zult/zal schenken |
zult/zal opschenken op zult/zal schenken |
zult opschenken op zult schenken |
zal opschenken op zal schenken |
zullen opschenken op zullen schenken |
zullen opschenken op zullen schenken |
zullen opschenken op zullen schenken | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou opschenken op zou schenken |
zou opschenken op zou schenken |
zou(dt) opschenken op zou(dt) schenken |
zoudt opschenken op zoudt schenken |
zou opschenken op zou schenken |
zouden opschenken op zouden schenken |
zouden opschenken op zouden schenken |
zouden opschenken op zouden schenken | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb opgeschonken | hebt opgeschonken | hebt/heeft opgeschonken | hebt opgeschonken | heeft opgeschonken | hebben opgeschonken | hebben opgeschonken | hebben opgeschonken | |
verleden (v.v.t.) | had opgeschonken | had opgeschonken | had opgeschonken | hadt opgeschonken | had opgeschonken | hadden opgeschonken | hadden opgeschonken | hadden opgeschonken | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal opgeschonken hebben | zal/zult opgeschonken hebben | zult/zal opgeschonken hebben | zult opgeschonken hebben | zal opgeschonken hebben | zullen opgeschonken hebben | zullen opgeschonken hebben | zullen opgeschonken hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou opgeschonken hebben | zou opgeschonken hebben | zou/zoudt opgeschonken hebben | zoudt opgeschonken hebben | zou opgeschonken hebben | zouden opgeschonken hebben | zouden opgeschonken hebben | zouden opgeschonken hebben | |
onpersoonlijke lijdende vorm opgeschonken worden | |||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||
tegenwoordig | er wordt opgeschonken | er is opgeschonken | |||||||
verleden | er werd opgeschonken | er was opgeschonken | |||||||
toekomend | er zal opgeschonken worden | er zal opgeschonken zijn | |||||||
voorwaardelijk | er zou opgeschonken worden | er zou opgeschonken zijn |