opkloppen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van opkloppen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | opkloppen | op te kloppen | ||||||||
toekomend | zullen opkloppen op zullen kloppen |
te zullen opkloppen op te zullen kloppen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben opgeklopt | te hebben opgeklopt | ||||||||
toekomend | opgeklopt zullen hebben | opgeklopt te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
opkloppend | opgeklopt | ev. klop op |
mv. verouderd klopt op |
kloppe op (bijzin) opkloppe | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | klop op | klopt op | klopt op | klopt op | klopt op | kloppen op | kloppen op | kloppen op | |||
verleden (o.v.t.) | klopte op | klopte op | klopte op | klopte op | klopte op | klopten op | klopten op | klopten op | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal opkloppen | zult/zal opkloppen | zult/zal opkloppen | zult opkloppen | zal opkloppen | zullen opkloppen | zullen opkloppen | zullen opkloppen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou opkloppen | zou opkloppen | zou(dt) opkloppen | zoudt opkloppen | zou opkloppen | zouden opkloppen | zouden opkloppen | zouden opkloppen | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | opklop | opklopt | opklopt | opklopt | opklopt | opkloppen | opkloppen | opkloppen | |||
verleden (o.v.t.) | opklopte | opklopte | opklopte | opklopte | opklopte | opklopten | opklopten | opklopten | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal opkloppen op zal kloppen |
zult/zal opkloppen op zult/zal kloppen |
zult/zal opkloppen op zult/zal kloppen |
zult opkloppen op zult kloppen |
zal opkloppen op zal kloppen |
zullen opkloppen op zullen kloppen |
zullen opkloppen op zullen kloppen |
zullen opkloppen op zullen kloppen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou opkloppen op zou kloppen |
zou opkloppen op zou kloppen |
zou(dt) opkloppen op zou(dt) kloppen |
zoudt opkloppen op zoudt kloppen |
zou opkloppen op zou kloppen |
zouden opkloppen op zouden kloppen |
zouden opkloppen op zouden kloppen |
zouden opkloppen op zouden kloppen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb opgeklopt | hebt opgeklopt | hebt/heeft opgeklopt | hebt opgeklopt | heeft opgeklopt | hebben opgeklopt | hebben opgeklopt | hebben opgeklopt | |||
verleden (v.v.t.) | had opgeklopt | had opgeklopt | had opgeklopt | hadt opgeklopt | had opgeklopt | hadden opgeklopt | hadden opgeklopt | hadden opgeklopt | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal opgeklopt hebben | zal/zult opgeklopt hebben | zult/zal opgeklopt hebben | zult opgeklopt hebben | zal opgeklopt hebben | zullen opgeklopt hebben | zullen opgeklopt hebben | zullen opgeklopt hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou opgeklopt hebben | zou opgeklopt hebben | zou/zoudt opgeklopt hebben | zoudt opgeklopt hebben | zou opgeklopt hebben | zouden opgeklopt hebben | zouden opgeklopt hebben | zouden opgeklopt hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm opgeklopt worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt opgeklopt | er is opgeklopt | |||||||||
verleden | er werd opgeklopt | er was opgeklopt | |||||||||
toekomend | er zal opgeklopt worden | er zal opgeklopt zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou opgeklopt worden | er zou opgeklopt zijn | |||||||||
lijdende vorm opgeklopt worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | opgeklopt worden | opgeklopt te worden | ||||||||
toekomend | opgeklopt zullen worden | opgeklopt te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | opgeklopt zijn | opgeklopt te zijn | ||||||||
toekomend | opgeklopt zullen zijn | opgeklopt te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word opgeklopt | wordt opgeklopt | wordt opgeklopt | wordt opgeklopt | wordt opgeklopt | worden opgeklopt | worden opgeklopt | worden opgeklopt | |||
verleden (o.v.t.) | werd opgeklopt | werd opgeklopt | werd opgeklopt | werdt opgeklopt | werd opgeklopt | werden opgeklopt | werden opgeklopt | werden opgeklopt | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal opgeklopt worden | zult opgeklopt worden | zult opgeklopt worden | zult opgeklopt worden | zal opgeklopt worden | zullen opgeklopt worden | zullen opgeklopt worden | zullen opgeklopt worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou opgeklopt worden | zou opgeklopt worden | zou/zoudt opgeklopt worden | zoudt opgeklopt worden | zou opgeklopt worden | zouden opgeklopt worden | zouden opgeklopt worden | zouden opgeklopt worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben opgeklopt | bent opgeklopt | bent/is opgeklopt | zijt opgeklopt | is opgeklopt | zijn opgeklopt | zijn opgeklopt | zijn opgeklopt | |||
verleden (v.v.t.) | was opgeklopt | was opgeklopt | was opgeklopt | waart opgeklopt | was opgeklopt | waren opgeklopt | waren opgeklopt | waren opgeklopt | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal opgeklopt zijn | zult opgeklopt zijn | zult opgeklopt zijn | zult opgeklopt zijn | zal opgeklopt zijn | zullen opgeklopt zijn | zullen opgeklopt zijn | zullen opgeklopt zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou opgeklopt zijn | zou opgeklopt zijn | zou/zoudt opgeklopt zijn | zoudt opgeklopt zijn | zou opgeklopt zijn | zouden opgeklopt zijn | zouden opgeklopt zijn | zouden opgeklopt zijn |